Karel de Grote

 

Karel de Grote 6Karel de Grote (Duits: Karl der Große; Frans en Engels:Charlemagne; Latijn: Carolus Magnus of Karolus Magnus)
Geboren waarschijnlijk 2 april 747 of 748 – Aken, 28 januari 814), afkomstig uit het geslacht der Karolingen, was vanaf 9 oktober 768 koning der Franken en vanaf 25 december 800 keizer van het Westen. Karel was de oudste zoon van de latere koning Pepijn de Korte (Zie Karolingen nr. 5) en Bertrada van Laon (Zie Merovingen nr.12), bijgenaamd “Bertrada met de grote voet”.

Deze kleinzoon van Karel Martel kreeg reeds tijdens zijn leven de bijnaam “de Grote” en geldt sinds de middeleeuwen als een van de belangrijkste heersers van het Westen. Het Frankische Rijk kende onder hem zijn grootste omvang. Met zijn kroning door paus Leo III op eerste kerstdag 800 in Rome, werd het keizerschap in West-Europa in ere hersteld. Op initiatief van keizer Frederik Barbarossa werd Karel de Grote op 29 december 1165 door de tegenpaus Paschalis III heilig verklaard. Reeds in het epos Karolus Magnus et Leo Papa(eind 8e eeuw) werd hij tot “Pater Europae” (“Vader van Europa”) uitgeroepen. Karel de Grote wordt beschouwd als een persoonlijkheid die het collectief Europees historisch bewustzijn heeft vormgegeven.

Zowel de Duitsers als de Fransen voeren het begin van hun nationale geschiedenis terug tot Karel de Grote. De stad Aken stelde in 1949 als erkenning voor zijn verdiensten de Internationale Karelsprijs Aken in, die jaarlijks wordt uitgereikt.

De feiten over Karel de Grotes leven zijn voor sommige delen van zijn leven zeer schaars, terwijl we over andere delen juist zeer goed geïnformeerd zijn. Terwijl er voor het midden en het einde van zijn leven in vergelijking met andere middeleeuwse heersers een ongewoon rijk bronnenmateriaal voorhanden is, is er nauwelijks iets over zijn kindertijd en jeugd bekend. Zelfs zijn geboortedatum is onderwerp van speculatie. Zijn klaarblijkelijk aanzienlijke vorming kon hij pas op volwassen leeftijd hebben verworven. Mogelijkerwijs werd hij net als zijn broer Carloman in Saint-Denis opgevoed. Wie zijn leermeesters waren, is onbekend. Of daar op dat ogenblik reeds het volledige programma van de septem artes liberales, de zeven vrije kunsten, werd onderwezen, is onduidelijk. Karel zette zich later in het kader van zijn onderwijshervorming in voor het herstel van deze zeven vrije kunsten, wat erop lijkt te wijzen dat deze tijdens zijn jeugd niet tot het vaste curriculum behoorden. Maar in elk geval was elementaire wereldoriëntatie ook reeds een onderdeel van de eerste van de zeven kunsten, de grammatica, die niet alleen Latijns taalonderricht omvatte, maar ook alle kennis die noodzakelijk was voor een competente omgang met teksten. Ook als volwassene nam Karel nog levendig deel aan onderwijsvragen van velerlei aard. Vooral aan theologische en filosofische discussies zoals de beeldenstrijd, waarin hij in de kanttekeningen van de libri Carolini persoonlijk stelling nam. Hij mengde zich ook in de discussie over het Adoptianisme en belastte hofgeleerden zoals Alcuinus met de opheldering van zulke vragen. De rijkelijk overgeleverde veeleisende, vaak ook uitgesproken onderhoudende dichtkunst uit de hofkringen zal Karel in ieder geval hebben kunnen waarderen, daar zijn kennis van het Latijn en literatuur meer dan behoorlijk was. Latijn was ongetwijfeld een van de hoftalen, en gezien de internationale samenstelling van de hofhouding zelfs de enige taal die allen of in elk geval de meesten beheersten. Daarnaast was er de constante aanwezigheid van het Latijn als liturgische taal. Ook aan het onderwijs van zijn eigen kinderen hechtte hij grote waarde. Behalve het literaire onderwijs, dat op dat ogenblik geen vanzelfsprekendheid was voor jonge edelen (het aantal geschoolde leken nam pas vanaf de tweede helft van de 8e eeuw weer toe), moeten ook de omgang met wapens en dejacht, die Karel nog tot op hoge leeftijd bedreef, een hoog aanzien hebben genoten.
Karel werd in 754 samen met zijn broer Carloman door paus Stefanus II (III) gezalfd in de kathedraal van Saint-Denis bij Parijs.

Na de dood van zijn vader in 768 werd diens koninkrijk verdeeld onder Karel en Carloman. Op 9 oktober 768, het feest van Dionysius van Parijs, werd Karel in Noyon gekroond en Carloman in het nabijgelegen Soissons. Karel kreeg de gebieden langs de westelijke en noordelijke kusten: het westen van Aquitanië, de grootste delen van Neustrië en Austrasië, en Thüringen. Carloman kreeg Bourgondië, Alemannië, de resterende delen van Aquitanië, Neustrië en Austrasië, de Provence, en het indirecte gezag over Beieren.

In 769, kort na de dood van Pepijn de Korte, probeerde hertog Hunold van Aquitanië zich onafhankelijk te maken van de Karolingers.[16] Karel begon daarop een veldtocht tegen hem, zonder de beloofde steun van zijn broer Carloman.

Hij dwong Hunold te vluchten naar hertog Lupus II van Gascogne. Deze was echter zo geïntimideerd door Karels dreigementen, dat hij naast de uitlevering van Hunold en diens vrouw, ook zijn eigen hertogdom onderwierp aan Karel (769).

In 770 sloot hij door bemiddeling van abt Sturmius van Fulda een verdrag met Tassilo III van Beieren. In datzelfde jaar trad hij in het huwelijk met de Longobardische prinses Desiderata. Dit zeer tegen de zin van paus Stefanus III, die de samenwerking met de Franken in gevaar zag komen. Carlomans rijk werd hierdoor namelijk omsingeld door dat van Karel (in het westen) en zijn nieuwe bondgenoten (in het oosten).

Op 4 december 771 overleed Carloman echter te Samoussy, nabij Laon. Karel trok daarop naar Corbeny, waar de groten van Carlomans rijk hem hulde kwamen brengen en hem accepteerden als hun vorst ten nadele van Carlomans zoontjes.

In de zomer van 772 begonnen de (met onderbrekingen) tot 804 durende Saksenoorlogen. De strijd werd aanvankelijk alleen ter pacificatie van de grensregio gevoerd, totdat het doel veranderde in de met aanzienlijke wreedheid doorgedreven onderwerping, kerstening en integratie van het Saksische volk in het Frankische Rijk. In 777 werd Saksen in bisdommen ingedeeld. In 782 werd de Frankische indeling in graafschappen ingevoerd. In dat jaar werden op een dag 4.500 Saksische edellieden gedwongen zich tot het christendom te bekeren, het alternatief was onthoofding; de gebeurtenis staat bekend als het Bloedbad van Verden. Het Saksische verzet onder leiding van Widukind duurde, ondanks de hardere Frankische tegenmaatregelen en militaire overwinningen van Karel op de Saksen, nog lange tijd voort. De Saksische adel werkte uiteindelijk in meerderheid mee (zelfs Widukind onderwierp zich in 785), maar toch brak er in 792 opnieuw een opstand uit. Karel reageerde zowel met deportatie als met een verbetering van de juridische status van de Saksen in het koninkrijk. In 802 werd het Saksische volksrecht opgetekend en door Karel erkend. Saksen werd kort daarop als definitief gepacificeerd en als deel van het christelijke Frankische Rijk gezien.

In maart 773 kwam een pauselijke ambassadeur bij het hof van Karel om hulp vragen tegen de Langobarden. Karel ging in op dit verzoek, en in 774 veroverden de Franken Pavia.  Karel zette de laatste Langobardenkoning Desiderius af. Karel was op dat moment ook getrouwd met Desiderius’ dochter (die vermoedelijk Gerperga heette), die hij kort daarop verstootte. Hij liet zich vervolgens zelf tot koning van de Langobarden kronen. In het zuiden bleef het Hertogdom Benevento tot de verovering door de Noormannen in de 11e eeuw zelfstandig, hoewel het ook tot de satellietstaten van het Frankische Rijk moet worden gerekend.

Een expeditie naar Spanje in 778 was niet zo succesvol als die tegen de Langobarden. Aanleiding voor deze expeditie was een verzoek om bijstand van Suleiman ibn Yaqzan al-Arabí al-Kelbi, de door zichzelf uitgeroepen gouverneur van Zaragoza, die om ondersteuning tegen emir Abd al-Rahman I van Córdoba verzocht. Tijdens de terugtocht werd een deel van het Frankische leger door heidenen (aldus contemporaine bronnen) in de slag bij Roncevaux weggevaagd. Hierbij viel ook de graaf van de Bretonse mark, Hruotland, de bevelhebber van de vernietigde Frankische achterhoede. Deze gebeurtenis werd later in het Roelantslied  heropgepikt. Aquitanië werd als een onderkoninkrijk voor Karels minderjarige zoon Lodewijk ingericht. Samen met zijn tot onderkoning van Italië uitgeroepen broer Pepijn werd hij in 781 door de paus gezalfd en gekroond. De verhoudingen in de Pyreneeënregio konden zo voor het eerst worden gestabiliseerd. Het machtsgebied van de Franken werd – al was het maar tijdelijk – uitgebreid tot Girona, Cerdagne, Urgell en Barcelona. Slechts als gevolg van de latere conflicten met de Saracenen – zoals de Moren in de late middeleeuwen werden genoemd – werd in 806 de Spaanse Mark aan de overkant van de Pyreneeën opgericht.

Een gevolg van de militaire aanwezigheid van de Franken in dit gebied zou het ontstaan van het vorstendom Andorra zijn geweest, dat claimt sinds de tijd van Karel de Grote de jure onafhankelijk te zijn geweest. In El Gran Carlemany, het Andorraanse volkslied, wordt Karel de Grote uitbundig bezongen.

In 797, volgens andere bronnen 801, knoopte Karel diplomatieke betrekkingen aan met Haroen ar-Rashid, de kalief vanBagdad. Ze kwamen overeen, steeds andere geloven bij hun onderdanen te dulden, en overwogen eventuele bondgenootschappen tegen de kaliefen van Córdoba enerzijds, respectievelijk het Oost-Romeinse Rijk anderzijds, die echter niet gerealiseerd werden. De kalief schonk Karel onder meer een Aziatische olifant, genaamd Abul-Abbas.

Bretagne wist gedurende de hele regering van Karel zijn onafhankelijkheid te bewaren. In 786 trokken de Frankische troepen nog plunderend door Bretagne, maar ze konden het land niet onderwerpen. In 790 benoemde Karel zijn negenjarige zoon Karel de Jongere tot markgraaf van de Bretonse Mark en koning van Neustrië. Ook hier waren het bestuur en de militaire leiding in handen van ervaren hovelingen. Een veldtocht in 811 bleef ook zonder resultaten.

Karel de grote postzegel2

Karel de Grote

In 788 werd ook Baiern (oude schrijfwijze van Beieren) definitief in het Rijk ingelijfd, in het oosten werd de Avaarse Mark(vanaf 856 Marchia Orientalis genoemd) als grensmark tegen de Awaren opgericht en onder Frankisch gezag gesteld. De laatste Beierse stamhertog Tassilo III, die zijn leen in 757 van Pepijn had bekomen, zocht tevergeefs, de onafhankelijkheid door een bondgenootschap met de eigenlijk al reeds onderworpen Langobarden te redden. Aan de opstand tegen de Franken, waarvan men dacht dat ze door de twisten met de Saksen hun handen vol hadden, nam ook hertog Arechis II van Benevento deel. De insubordinaties van de Italische bondgenoten van Tassilo waren onder andere door de belegering van Capua en Salerno in 786/787 beëindigd geworden. Het Beierse gebied, dat vanaf 798 vanuit Salzburg tot een eigen kerkprovincie werd uitgebouwd, bleef na de inlijving in het Rijk evenwel als politieke entiteit behouden. Onder de “prefecten” genoemde ambtsdragers van de koning (in de 9e eeuw als onderkoninkrijk) behield het beslist een bijzondere positie binnen het Frankische Rijksverband. De integratie van Baiern in het Frankenrijk was samen met de onderwerping van de Saksen een belangrijke voorwaarde voor de latere vorming van het Heilige Roomse Rijk.

Koningstroon van Karel de Grote in de Dom van Aken.

Koningstroon van Karel de Grote in de Dom van Aken.

In 795 werd Paus Leo III tot paus gekozen. Hij verzekerde zich onmiddellijk van de ondersteuning van de Frankenkoning en stuurde Karel de Grote, de schutsheer van de kerk (patricius romanorum), de sleutel tot het graf van Petrus, evenals de banier van Rome toe.Het pausdom was sedert enige tijd onder de invloed geraakt van de in diverse fracties versplinterde Romeinse stadsadel, die bij de pauskeuze doorslaggevend was. In 799 werd de confrontatie met de adel ten top gedreven: het hoofd van de kerk was doelwit van een aanslag en poging tot afzetting. Leo III, wie onder andere een onwaardige levenswandel (waaronder echtbreuk en meineed) werd verweten, vluchtte naar Karel in Paderborn (vgl. Karolus Magnus et Leo Papa). Het is onduidelijk of er daar en onder welke omstandigheden zaken werden afgesproken: mogelijkerwijs werd hier voor het eerst, maar mogelijk ook reeds jaren tevoren de keizerskroning overeengekomen.

Karel trok in elk geval in de zomer van 800 naar Rome. Leo III ontving hem eind november ver voor de poorten van de Eeuwige Stad en legde op 23 december een reinigingseed af, die hem van de beschuldigingen van de samenzweerders uit de adellijke facties zou ontlasten. In hoeverre hij dit vrijwillig heeft gedaan, zal nooit bekend worden.

Op de eerste kerstdag van 800 werd Karel door Paus Leo III in de Oude Sint-Pietersbasiliek tot keizer gekroond. Deze titel was sinds de afzetting van Romulus Augustulus in 476 in West-Europa niet meer gevoerd, hoewel de opeenvolgende Oost-Romeinse/Byzantijnse keizers aanvankelijk ook in het westen erkend werden. Karels volledige titel luidde vanaf 800: Karolus serenissimus Augustus a Deo coronatus magnus pacificus imperator Romanum gubernans imperium, qui et per misericordiam dei rex Francorum atque Langobardorum (vrij vertaald: „Karel, doorluchtige Augustus, door God gekroond, grote vrede stichtende keizer, het Romeinse Rijk regerend, bij Gods genade ook koning van de Franken en Langobarden“). Een (belangrijke) reden voor de kroning was de afzetting van de (vorige) Byzantijnse keizer door Irene van Byzantium (het Byzantijnse Rijk was de staatsrechtelijke opvolger van het Romeinse Rijk). Daar volgens het Romeinse recht een vrouw geen keizer(in) kon zijn, beschouwden enkele bronnen volgens Paus Leo III de Romeinse keizerstroon als vacant (hoewel eerder machtspolitieke redenen een rol speelden).

Als patronus et advocatus van de kerk had Karel nu de Byzantijnse keizer vervangen – zoals tevoren reeds de Langobard Desiderius. De patriarch van Jeruzalem stuurde de sleutel van het Heilig Graf naar Karel als symbolische erkenning van Karels beschermheerschap over de christenheid. De kroning tot keizer betekende bijgevolg een provocatie voor hetByzantijnse keizerschap (Basileus), waartegenover Karel zich nu als gelijkwaardig opstelde – zo niet zelfs meer dan gelijkwaardig.

Karel zag zichzelf als Augustus Imperator Renovati Imperii Romani (Augustus Keizer van het Hernieuwde Romeinse Rijk) en aldus als directe opvolger van de Romeinse keizer. Zijn Frankische Rijk was daarmee volgens de opvatting van menig geleerde de opvolger van het Romeinse keizerrijk (weliswaar slechts ideëel, niet staatsrechtelijk, daar het Oost-Romeinse/Byzantijnse Rijk in het oosten verder was blijven bestaan, zie: Tweekeizersprobleem). De eenheid van kerk en rijk was nu officiële staatsdoctrine. Als beschermheer van de paus en het christelijk geloof lette Karel de Grote er erg op, dat in zijn rijk iedereen het Pater Noster (Onzevader) kende. Tijdelijk stond op het belasteren van priesters of van hetchristendom en zijn symbolen zelfs de doodstraf.

Karolingische ruiterij uit het Psalterium Aureum (St. Gallen, Stiftsbibliothek, Cod. 22, saec. IXex, p. 140 als illustratie bij Ps 60 (veldtocht van Joab).

Karolingische ruiterij uit het Psalterium Aureum (St. Gallen, Stiftsbibliothek, Cod. 22, saec. IXex, p. 140 als illustratie bij Ps 60 (veldtocht van Joab).

Met de Frankische landname in Saksen doken ook in het noordoosten de Slaven als nieuwe buur op in het politieke bewustzijn van de Franken. In plaats van naar een territoriale uitbreiding van het rijk streefde Karel aanvankelijk naar de oprichting van een rijksgrens aan de Elbe en de pacificatie van de aangrenzende gebieden. Als schadeloosstelling voor de gedeporteerde Saksen liet Karel de Grote in het noordoosten van het rijk (Noordalbingië) Wendische Abodriten en ook Franken zich vestigen. Vanaf 804 kwam het tot conflicten met de Denen, wier koning Göttrik (ook: Gudfred) naar Friesland, respectievelijk Saksen uithaalde en met de steun van de Wilzen de Abodriten bevocht. Volgens de aantekening in de Annales Regni Francorum voor het jaar 808 zou Göttrik toentertijd het Danevirke tussen Treene en Schlei als verdediging tegen de Franken hebben opgetrokken.[49] In werkelijkheid was het echter reeds in 737 om onbekende redenen opgetrokken. In 810 plunderden de Denen Friesland en de Friese eilanden. De Abodriten in het oosten van Holstein slaagden erin zich (met Frankische bijstand) van Deense onderhorigheid te vrijwaren. Ze sloten in 811 evenwel een vredesverdrag met de Denen. De betrekkingen tussen Franken en Abodriten bleven evenwel ambivalent, zoals de omstandigheden van de oprichting van de Saksenwallen (Limes Saxoniae) rond 810 aantonen.

Om die reden sloten de Franken in 780 een verbond met de Abodriten tegen de Saksen en Wilzen, dat op een leenrechtelijke afhankelijkheid van de Abodriten schijnt te wijzen. De door Karel aangestelde koningen Witzan en Drasco stelden herhaaldelijk een leger samen (Heeresfolge) voor militaire bijstand, rond 789 tegen de Wilzen of in 798 in de slag bij Bornhöved tegen de Saksen. Ondanks de succesvolle veldtocht tegen de Wilzen en de overwinning in Noordalbingië hield Karel aan de Elbe als rijksgrens vast. De onderworpen Wilzen leverden gijzelaars, en Karel liet in 804, na de deportatie van de Saksen, zijn Abodritische bondgenoten zich in Noordalbingië vestigen. Deze zouden de noordgrens tegen de Denen beschermen en tegelijk de Saksen hun terugtocht naar de Denen afsnijden.

De overwinning van de Deense koning Göttrik (ook: Gudfred) over de Abodriten in 808 dwong Karel tot een verandering van politiek. Noordalbingië werd tot aan de Eider  het rijk geïntegreerd en weer aan de Saksen toevertrouwd. Hun gebied van vestiging grensde Karel in het oosten met de Limes Saxoniae tegen dat van de Abodriten af. Tegen die Denen richtte hij de vesting Esesfelth op. Vervolgens plunderde Göttrik in 810 Friesland en de Friese eilanden. Nadat hij in 810 was vermoord, sloot zijn opvolger Hemming vrede met de keizer.

De betrekkingen met de Slavische stammen ten oosten van Saksen en Thüringen waren eveneens tweeslachtig: in 789 voerden de Franken een veldtocht tegen de Wilzen.

Na de langdurige onderwerping van de Saksen, werden ook de Sorben, in 789 nog bondgenoten van Karel tijdens de veldtocht tegen de Wilzen, in 806 door de Franken verslagen, nadat hun hertog Miliduch was gedood. Volgens contemporaine bronnen probeerden zij in de daarop volgende decennia echter meermaals hun onafhankelijkheid terug te winnen. Het lijkt erop dat ook hier een of zelfs meer grensmarken zijn geweest. De stand van het onderzoek hierover is echter onduidelijk (zie ook: Limes Sorabicus).

Bohemen viel na een campagne in 805 en 806 onder Frankische afhankelijkheid en werd tribuutplichtig. In een oorkonde uit 817, waarin de provincies en volken van het Frankenrijk worden opgesomd, worden de Beheimi als een van de afhankelijke volken genoemd. Ook zij werden langzamerhand met succes gekerstend: in 845 lieten veertien hertogen uit Bohemen zich in Regensburg dopen. De Beierse clerus was hierbij de voornaamste drijvende kracht achter de missionering. Vanaf het midden van de 9e eeuw – Karels kleinzoon Lodewijk de Duitser was sinds 843 koning (zie:Verdrag van Verdun) – werd Bohemen steeds meer tot een twistappel tussen het Oost-Frankische Rijk en het Groot-Moravische Rijk van Svatopluk I. Vanaf 862 werd ook Hongarije een probleem. De expansie van de Franken in dit gebied vestigde – naast de vestigingsgolf onder de Přemysliden – de blijvende Duitse politieke en culturele invloed in oostelijkMidden-Europa in de volgende eeuwen.

Tegen de uit het Donaugebied (buiten de rijksgrenzen) komende Avaren voerde Karel in 791 aanvankelijk persoonlijk een mislukte veldtocht. Daarna volgde na zorgvuldige voorbereiding (bouw van de Fossa Carolina tussen Altmühl en Rezat) in 795/796 onder leiding van Erik van Friuli en koning Pepijn van Italië een tweede veldtocht met overtuigend succes. De zeer grote Avarenschat viel in de handen van de Franken en de staat van de Avaren werd met steun van de Bulgaarse heerser Kroem verslagen. De rest van de bevolking werd gedwongen gekerstend. Aanvankelijk werd hun nog een eigen politieke organisatie binnen het Frankenrijk toegestaan. Ten laatste in de 10e eeuw verdwenen ze definitief uit de geschiedenis.

Nikephoros I, Byzantijnse keizer („Basileus“) sinds 802, ervoer de Keizerlijke waardigheid van Karel als aanmatiging en weigerde diens erkenning. Een in 803 in Constantinopel aangekomen Frankisch gezantschap moest onverrichter zake terugkeren. Het conflict verscherpte zich nog toen Karel de door Byzantium geclaimde regio’s Dalmatië en Venetië als tot zijn machtsbereik toebehorend behandelde. Nikephoros zond daarop in 806 de Oost-Romeinse vloot en stelde een zeeblokkade in tegen Venetië. Karels zoon Pepijn, koning van Italië, kon echter Venetië veroveren, wat blijkbaar Nikephoros meer bereid maakte tot onderhandelingen. Een eind 810 in Italië aangekomen Byzantijns gezantschap, dat eigenlijk de intussen gestorven koning Pepijn (8 juli 810) had willen bereiken, werd door Karel naar Aken ontboden en in 811 met een vriendelijk, in antwoord op de keizersvraag evenwel compromisloos schrijven teruggestuurd. Bij hun terugkeer was echter de Byzantijnse keizer Nikephoros I tijdens een veldtocht tegen de Bulgaren in de slag aan de Warbizapas gevallen (26 juli 811). Zijn schoonzoon Michaël I Rhangabe trok kort daarop de macht naar zich toe. Anders dan zijn voorganger was hij in een duurzame overeenkomst met het westen geïnteresseerd. Daarom zond keizer Michaël I nu van zijn kant een Byzantijns gezantschap naar Aken, dat daar in 812 aankwam. In een publieke ceremonie huldigde deze Karel de Grote en noemde hem „keizer“. Daarmee was het keizerschap van Karel de Grote door het Byzantijnse Rijk diplomatiek erkend. Karel moest daarvoor in de vrede van Aken evenwel weer aan Venetië en Dalmatië verzaken.

Daarenboven zagen de Byzantijnse keizers zich als hogerstaand, en om dit duidelijk te maken voegden de opvolgers van Michael I aan hun titel keizer het genitief van de Romeinen toe (basileus tōn Rhōmaiōn). Daarmee zou hun unieke rang als unieke opvolger van de Romeinse keizer gedocumenteerd worden. De Karel de Grote volgende Westelijke keizers noemden zich daarentegen aanvankelijk slechts imperator augustus (verheven keizer). De titulatuur verheven keizer van de Romeinen (Romanorum imperator augustus) komt in het westen, dat is in het Heilige Roomse Rijk, pas voor het eerst voor ten tijde van Otto III in 996.

Karel de Grote handtekeningMet gedeeltelijk ingrijpende hervormingen, die zijn zoon en opvolger Lodewijk de Vrome grotendeels verder bespoedigde, reorganiseerde Karel de Grote het Frankenrijk ook intern. Het eerste doel was, de voorwaarden voor een bestuurspraktijk op schriftelijke grondslag te creëren. Om deze reden nam de onderwijshervorming een aanvang. Abten en bisschoppen werden door verschillende documenten (bijv. Epistola de litteris colendis of Admonitio generalis) de opdracht gegeven, om onderwijs te verzorgen.[63] Aan het hof werden geleerden uit heel Europa samengebracht, aan wie belangrijke hofambten, bisdommen en rijksabdijen werden toegewezen. Begaafde leerlingen konden hier hun opleiding vervolmaken. Het hof werd de draaischijf, waarlangs informatie, persoonlijke betrekkingen, en boeken werden overgedragen. De stamhertogdommen schafte Karel af, waarbij de juridische autonomie van de stammen evenwel werd bewaard. Hij beval bovendien de optekening van stamrechten. In de Lex Frisionum bijvoorbeeld werden de Friezen in het noordwesten en noorden van het koninkrijk op basis van hun traditionele wetten en gewoonten belangrijke privileges toegestaan. Zij werden als “Vrijen” bestempeld en mochten onder andere hun potestaat zelf kiezen. Ook de indeling van Friesland in drie duidelijke afgebakende districten werd in de – hier als voorbeeld genomen – Lex Frisionum schriftelijk vastgelegd.

Het rijksbestuur, dat Karel de Grote trachtte te unificeren, droeg hij vooral over aan zijn hofclerus en een nieuw opgerichte dienstadel. De hofkapel was het centrale bestuursorgaan van de wereldlijke en geestelijke structuur in het rijk. De uitvoering van het bestuur van het rijk lag in de handen van de graven. Deze fungeerden in het kader van de zogenaamde graafschapstichting als koninklijke ambtsdragers bij de uitoefening van de regalia (gravenban) en waren in bepaalde gebieden plaatsvervanger van de koning (Mark-, Burg- en Paltsgraven). Bijzonder belangrijk waren demarkgraven: zij waren de regenten in de nieuw ingerichte grensmarken en hadden in dit gebied verreikende voorrechten, als militair bevelhebber en als ambachtsheer. De markgraven moesten zorgen voor de dienstplichtigen.

Met de overdracht van ambten en lenen aan leidende adellijke families (de „Groten“), verzekerde Karel zich van hun loyaliteit en stichtte daarmee een nieuwe rijksaristocratie. De graafschapsinrichting werd tot belangrijkste instrument ter bewaring van de eenheid van het rijk, hoewel het in de verschillende tradities in het westen respectievelijk het oosten van het rijk (Romeinse Civitas versus Germaanse gouw) zijn grenzen vond.

Met de capitularia werd bovendien een verregaand uniforme wetgeving geschapen, alsook het rechtswezen en de rechtspraak hervormd (onder andere invoering van volksgetuigen (Rügezeugen) en lekenrechters). De regeerbaarheid van Karels rijk zou vooral door de zogenaamde zendgraven, de missi dominici, worden verzekerd. Deze werden meestal paarsgewijs uitgestuurd (een wereldlijke en een geestelijke afgevaardigde), om instructies en verordeningen van de keizer door te voeren. Ze konden in een toegewezen gebied indien nodig ook het onmiddellijk rijksgezag uitoefenen.

De kerk speelde een vooraanstaande rol bij de reorganisatie en consolidatie van het binnenland. Zij werd door Karels uitbouw van de klerikale infrastructuur – er werden onder andere talrijke nieuwe bisdommen gesticht, waarbij Karel zich het recht voorbehield, de bisschoppen zelf te benoemen -, door omvangrijke schenkingen, de bekrachtiging van het tiendegebod en door hervormingen waarschijnlijk tot belangrijkste eenheidsband van zijn rijk gemaakt. De invoering van de metropolitaanstatuten, het regelmatig houden van synodes en de uitvoering van visitaties, maar vooral de bevordering van het vormingsniveau van de clerus waren de beslissende maatregelen voor het uitroeien van kerkelijke misstanden. Door een onder leiding van Benedictus van Aniane doorgevoerde en onder Karels opvolger Lodewijk de Vrome voorgezette monistische hervorming, werden de Regula Benedicti (ora et labora) alsook de algemeen geldende, deze regel aanvullende consuetudines bindend voor kloosters. Nu eerst kwam het tot een duidelijke afbakening tussen monniken en seculiere clerus. Voor de kanunnikstiften en het domkapittel werd het vita communis(“gemeenschapsleven”) dwingend voorgeschreven (vgl. Capitula e canonibus excerpta, 813; Institutio canonicorum Aquisgranensis, 816), waardoor ook hier een strengere toezicht op de levenswandel mogelijk werd, wanneer ook de regels minder ascetisch waren dan in het klooster. De door Pepijn begonnen liturgiehervorming naar Romeins voorbeeld werd verder doorgevoerd. Het doel was het oorspronkelijk aan Paus Gregorius de Grote toegeschrevenSacramentarium in plaats van het in de 8e eeuw in omloop gekomen zogenaamde iunggelasianische Sacramentarium in te voeren. Paus Adrianus I zond op vraag van Karel een modelexemplaar naar Aken, het Sacramentarium Gregorianum-Hadrianum. Benedictus van Aniane of Alcuinus schreef ter aanvulling op het geheel op de Romeinse kerkdienst afgestemde Gregorianum-Hadrianum het Supplementum Anianense.

Het eertijds volkomen uiteenlopend geldwezen werd eveneens hervormd. De gouden standaard werd opgegeven, de zilveren denarius als over het hele rijk geldende en voorkomende valuta ingevoerd. Eén solidus respectievelijk schilling was 12 denarii; één pond (libra), waarvan het gewicht tegenover de antieke maatstaf werd verhoogd, kwam overeen met 20 solidi. In Karels muntverordening werd vastgelegd, dat uit een pond zilver 240 penningen (denarius) moesten worden geslagen. De Angelsaksische koning Offa van Mercië nam in die tijd deze regeling over, die in Engeland tot 1971van kracht was.

Naar oud Frankisch gebruik regelde Karel in 806 zijn opvolging door een rijksdelingsplan, de zogenaamde Divisio Regnorum. Nadat zijn beide oudere zonen echter vroeg gestorven waren, verhief Karel in 813 zijn – naar toenmalige begrippen – enige legitieme erfgenaam Lodewijk de Vrome tot medekeizer. In 814 volgde hij zijn vader op.

Na een 47-jarige heerschappij stierf Karel de Grote op 28 januari 814 in Aken en werd in de paltskapel, de zogenaamde Mariakerk, bijgezet (zie: graftombe). De doodsoorzaak (geïnfecteerd met borstvliesontsteking?) is niet met absolute zekerheid vastgesteld. Einhard vermeldt dat Karel, nadat hij hevige koorts had gehad waarbij de dokters hem hadden aangeraden te vasten, een ontsteking in de zij zou hebben opgelopen, waarna de verzwakte Karel na een zevendaags ziektebed stierf.

Reeds vroeg zag Karel zich als de enige rechtgelovige verdediger en bewaarder van de christenheid. Daarom werd hij in zijn grafschrift geroemd als imperator orthodoxus, die het regnum Francorum (het Frankenrijk) grootmoedig (nobiliter) had uitgebreid.

Echtgenotes:

  • Himiltrude (omstreeks 768)
  • In 769 huwde hij een dochter van de Langobardenkoning Desiderius, die hij in 770, ten laatste begin 771 verstootte. Zij wordt meestal onder de naam Desiderata vermeld (vermoedelijk heette ze in werkelijkheid Gerperga).
  • In 771 huwde hij voor 30 april Hildegard (de gente Suaborum, 758 – 30 april 783), dochter van graaf Gerold en Imma, een dochter van de Alemaanse dux Hnabi
  • Rond oktober 783 huwde hij met Fastrade (- 10 augustus 794, Frankfurt am Main), dochter van (de vermoedelijk Thürings-Mainfrankische) graaf Radulf.
  • In 794 of de herfst van 796 huwde hij met Luitgarde (- 4 juni 800), een Alemaanse prinses

Gekende bijvrouwen van Karel de Grote waren:

  • Madelgarde
  • Gerswinde
  • Regina (800)
  • Addelinde (806)

Kinderen:

  • uit zijn verbintenis met Himiltrude:
    • Pepijn de Gebochelde (770 – 811)
  • uit zijn huwelijk met Hildegarde:
    • Karel de Jongere (772/773 – 811), vanaf 788 koning in Neustrië
    • Adalhaid/Adalais (september 773/juni 774 – juli/augustus 774, Zuid-Gallië)
    • Rotrudis (ca. 775 – 6 juni 810)[78]
    • Karloman (777 – 8 juli 810), als Pepijn koning van Italië (Volgt Stamreeks Karel de Grote II nr. 2)
    • Hludowic/Lodewijk de Vrome (778 – 840) (Volgt Stamreeks Karel de Grote nr. 2)
    • Lotharius (juni/augustus 778, Chasseneuil bij Poitiers – 779)
    • Bertha (779/780 – na 14 januari 828) (Volgt Stamreeks Karel de Grote X nr. 2), in 814 van het Hof verwezen
      Bertha had een verhouding met Karels hofgeestelijke Angilbert, waaruit de kinderen Nithard (790 – 844/45) en Hartnid (813) voortkwamen.
    • Gisela (voor mei 781 – na 800)
    • Hildegard (na 8 juni 782 – tussen 1 en 8 juni 783)
  • uit zijn huwelijk met Fastrada:
    • Theodrada (ca. 785 – 9 januari 844/853, klooster Schwarzach am Main), voor 814 abdis van Argenteuil
    • Hiltrude (ca. 787 – na 800), getrouwd met Everhard I van Calw
  • van een onbekende vrouw:
    • Hruodhaid (ca. 787 – na 800)
  • uit zijn verbintenis met Madelgarde:
    • Ruothild (- 24 maart 852), abdis van Faremoutiers
  • uit zijn verbintenis met Gerswinde:
    • Adalthrude
  • uit zijn verbintenis met Regina:
    • Drogo (17 juni 801 – 8 december 855), vanaf 818 geestelijke, in 820 Abt van Luxeuil, vanaf 823 bisschop van Metz, vanaf 834 aartsbisschop en aartskapellaan
    • Hugo (802/806 – 14 juni 844)(Volgt Graven van Anjou nr. 2), vanaf 818 geestelijk, monnik in de abdij van Charroux, vanaf 822/823 abt van Saint- Quentin, vanaf 836 Abt van Saint-Bertin, vanaf 834 tot 840 aartskanselier van Lodewijk de Vrome. Stamvader van de Graven van Anjou.
  • uit zijn verbintenis met Addelinde:
    • Theoderich (807 – na 818), in 818 geestelijke geworden

 

Uit:
Karel de Grote – Wikiwand
Bronnen: Genealogische Bronnen – JohnOoms.nl

 

Zie dit grafische schema met: Karel de Grote en andere Groten

Terug naar:

De Groten

Zie ook:

Van Karel de Grote tot Ooms

 facebook

 

© 30 juli 2016, laatst bijgewerkt op 24 september 2022