Markgraven van Brandenburg

Mark Brandenburg of Markgraafschap Brandenburg was een markgraafschap en later keurvorstendom (Keur-BrandenburgKeur-Mark) in het oosten van het Heilige Roomse Rijk.  Albrecht de Beer, uit het Huis der Ascaniërs, kreeg aan het begin van de 12e eeuw de Noordmark in leen. Hij breidde met zijn oostwaartse politiek het gebied uit waarbij hij delen van de Prignitz en het Havelland verwierf. Vanaf 1123-5 haalde hij banden aan met Pribislav. Zijn zoon Otto kreeg de regio Zauche als doopcadeau. In 1134 werd Albrecht door keizer Lotharius III als markgraaf van de Noordmark aangewezen. HIj noemde zich, nadat hij zijn residentie naar Brandenburg had verplaatst, als eerste ‘markgraaf van Brandenburg’. Pribislav werd tot koning verheven, maar dit werd later teruggedraaid. In hetzelfde jaar zorgde Albrecht voor de opvolging door de inboedel van de kinderloze Pribislav in te nemen. Na de dood van Pribislav in 1150 ontving Albrecht in 1150 het hof van het Havellandse Brenna. De Ascaniers begonnen met de bouw van het kasteel van Spandau.

 

Albrecht I van Brandenburg

1. Albrecht I van Brandenburg
Albrecht de Beer,  geboren circa 1098, overleden op 18 november 1170) had een indrukwekkende politieke en bestuurlijke loopbaan, vestigde de vooraanstaande positie van het geslacht van de Ascaniërs en was door zijn veroveringen de feitelijke stichter van de mark Brandenburg.

Albrecht was de enige zoon van Otto van Ballenstedt en Eilika Billung van Saksen. Van zijn vader erfde hij in 1123 de titel van graaf van Ballenstedt en het familiebezit dat zich van de Harz tot aan de Mulde uitstrekte. Hij vestigde zijn hof in Aschersleben. Kort daarna benoemde hertog Lotharius van Saksen, de latere keizer, hem tot markgraaf van de Lausitz. Dit was een politieke zet van Lotharius tegen keizer Hendrik V. Hoewel Albrecht de functie daadwerkelijk kon uitoefenen moest hij de functie in 1131 weer opgeven. Lotharius was toen inmiddels keizer geworden en Albrecht nam deel aan zijn Italiaanse veldtocht van 1132/1133. Tijdens die veldtocht sneuvelde markgraaf Koenraad van Plötzkau van de Noordmark. In 1134 gunde Lotharius het markgraafschap van de Noordmark aan Albrecht. Enige jaren later gunde Lotharius het Albrecht ook om het graafschap Weimar-Orlamünde te erven van een verre neef (de keizer had bij gebrek aan directe erfgenamen het graafschap ook aan de kroon kunnen laten vervallen).Albrecht gaf zijn oudste zoons belangrijke taken in het bestuur wanneer ze volwassen werden.
Al vanaf 1123 had Albrecht goede betrekkingen ontwikkeld met zijn “buurman” Pribislaw, vorst van de Havel-Slaven. Pribislaw was in tegenstelling tot zijn volk christelijk en had bij zijn doop de naam Hendrik gekregen. Pribislaw streefde ernaar een vorst binnen het Duitse rijk te worden. Albrecht sloot een verbond met Pribislaw: Albrecht zou Duitse troepen in het gebied van Pribislaw legeren en in ruil daarvoor benoemde Pribislaw hem tot zijn erfgenaam. Bovendien werd Pribislaw peetvader van Albrechts oudste zoon Otto I van Brandenburg en schonk hem de streek rond het latere Kloster Lehnin. In 1134 gaf Lotharius aan Pribislaw de toestemming om zich koning te noemen. Pribislaw overleed in 1150. Albrecht kon op basis van de gemaakte afspraken, zonder problemen Pribislaws ringburcht in Brandenburg an der Havel bezetten. Ook stichtte hij een kasteel in Spandau. Het lijkt erop dat Albrecht het voornemen had om een onafhankelijk, gemend Duits-Slavisch vorstendom te stichten. De keizerlijke administratie noemde Albrecht toen als markgraaf van Brandenburg om te benadrukken dat de goederen in Brandenburg onder het gezag van de keizer vielen, maar Albrecht vermeed die titel te gebruiken.De oostelijke grens van het gebied dat Albrecht controleerde werd gevormd door de rivieren de Havel en de Nuthe. Ten oosten van deze rivieren heerste Jaxa van Köpenick die ook aanspraak maakte op de landen van Pribislaw. Vermoedelijk in de winter van 1157 kon Jaxa met steun van Poolse troepen en van de niet-christelijke Havel-Slaven, de troepen van Albrecht verdrijven en zijn versterkingen veroveren. Op 11 juni 1157 kon Albrecht, met hulp van aartsbisschop Wichmann van Maagdenburg, na zware gevechten de burcht van Brandenburg tot overgave dwingen. Als onderdeel van de afspraken kregen Jaxa en zijn troepen vrije aftocht naar Köpenick. Later in 1157 noemde Albrecht zichzelf voor het eerst markgraaf in Brandenburg. Pas later noemde hij zich markgraaf van Brandenburg. 1157 wordt daarom aangehouden als het jaar waarin het markgraafschap werd gesticht.Albrecht wierf kolonisten in Saksen, het Rijnland, Vlaanderen en Holland om de woeste gronden te ontginnen in zijn nieuwe gebieden. De Vlamingen en de Hollanders speelden ook een rol bij de bouw van dijken langs de Elbe en de Havel, waar kort na 1160 mee werd begonnen. De streek Fläming herinnert nog aan deze kolonisten. Het zou nog 150 jaar duren totdat de mark Brandenburg tot aan de Oder was uitgebreid en daarmee zijn uiteindelijke omvang bereikte.
Lotharius, keizer en hertog van Saksen, overleed in 1137. In 1138 nam zijn weduwe het initiatief voor een bijeenkomst van de rijksvorsten, met Pinksteren in Quedlinburg (stad), om de opvolging voor beide functies te regelen (formeel werd een koning gekozen, die daarna nog door de paus tot keizer moest worden gekroond). De keizerin steunde de aanspraken van haar schoonzoon Hendrik de Trotse, hertog van Beieren. Albrecht had echter ook een verwantschap met Lotharius en maakte aanspraken op de titel van hertog van Saksen. Albrecht sloot een bondgenootschap met hertog Koenraad van Zwaben, die al eerder tegenkoning tegen Lotharius was geweest. Hun eerste prioriteit was om de bijeenkomst in Quedlinburg te saboteren. Albrecht nam geen halve maatregelen; hij brandde de stad Quedlinburg af en verwoestte de voorraden die waren aangelegd om de vorsten te verzorgen. Er werd een nieuwe bijeenkomst georganiseerd in Koblenz (midden in Zwaben). Albrecht was daar een belangrijke medestander van Koenraad die inderdaad tot koning werd gekozen. In 1138 werd Albrecht benoemd tot hertog van Saksen.Albrecht stuitte op veel verzet van de Saksische adel wat al snel uitliep op een open conflict. Eerst kreeg Albrecht nog militaire steun van Koenraad maar toen die minder werd, verloor Albrecht snel terrein. In 1139 werd het duidelijk dat Albrecht zijn macht als hertog van Saksen niet kon waarmaken en in 1142 werd hij als hertog van Saksen vervangen door Hendrik de Leeuw, de zoon van Hendrik de Trotse.Vanaf 1150 begon een reeks van incidenten tussen Albrecht en Hendrik de Leeuw. Hendrik had echter de politieke steun van de nieuwe keizer Frederik I Barbarossa. In 1154 en 1158 was Albrecht zelfs gedwongen om keizerlijke aktes waarin de positie van Hendrik werd versterkt, als getuige mede te ondertekenen. Inmiddels zorgde de arrogante machtspolitiek van Hendrik ervoor dat veel van de Saksische edelen hem niet meer steunden. Albrecht was de aangewezen figuur om leiding te geven aan deze groep ontevreden edelen. In 1166 kwam het tot open oorlog toen Albrecht, met aartsbisschop Wichmann van Maagdenburg en met Lodewijk II van Thüringen, Hendriks kasteel van Haldensleben bij Maagdenburg belegerde. Het lukte niet om het kasteel te veroveren maar Albrecht en zijn bondgenoten veroverden wel een aantal andere kastelen en steden in het oosten van Saksen. De keizer dwong de strijdende partijen in 1168 tot een wapenstilstand en in 1170 tot vrede. De gevechten hadden uiteindelijk niets opgeleverd.In 1180 verloor Hendrik het hertogdom Saksen en werd opgevolgd door Albrechts zoon Bernhard III van Saksen.
Albrecht I was in 1124 (na 7 december) gehuwd met Sophia van Winzenburg (ca. 1105 – 25 maart 1160), dochter van graaf Herman I van Winzenburg en zijn tweede vrouw Hedwig. Zij kregen de volgende kinderen:
  • Otto I van Brandenburg (Volgt 2)
  • Hedwig (ca. 1130 – eind maart 1203, begraven in het klooster Altzelle bij Nossen), gehuwd met markgraaf Otto de Rijke van Meißen (1125-1190)
  • Herman I van Weimar-Orlamünde
  • onbekende dochter, getrouwd met Vladislav van Olomouc
  • Siegfried, aartsbisschop van Bremen
  • Gertrude, getrouwd met Děpold I van Jamnitz, hun zoon Děpolt II was aanvoerder van de Boheemse troepen tijdens de derde kruistocht
  • Hendrik, kanunnik in Maagdenburg
  • onbekende dochter, abdis van Quedlinburg onder de naam Meregard (1160)
  • Adelbert III (-1171), graaf van Ballenstedt, gehuwd met Adelheid, dochter van Koenraad de Grote, verstoten echtgenote van Sven III van Denemarken, ze kregen drie dochters
  • Adelheid, non in het klooster van Lamspringe
  • Diederik (-1183), graaf van Werben, gehuwd met Machteld, dochter van Lodewijk I van Thüringen
  • Bernhard III van Saksen (1140-1212)
  • Eilika

 

Otto I van Brandenburg

2. Otto I van Brandenburg
Geboren circa 1127, overleden in 1184. Markgraaf van Brandenburg. Een zoon van Albrecht I van Brandenburg en Sophia van Winzeburg.
Otto huwde 1e met Judith van Polen.
Otto had twee zonen uit zijn huwelijk met Judith:

  • Otto (die later zijn vader opvolgde als Markgraaf van Brandenburg) in 1149
  • Hendrik (die de provincies Tangermünde en Gardelegen erfde ) in 1150.Hij was 2e gehuwd met Ada van Holland. Geboren circa 1163, overleden in 1205. Dochter van Floris III van Holland (Zie Graven van Holland nr. 9a) en Ada van Schotland (Zie Koningen van Schotland nr. 13). Ze was de zus van de graven van Holland Dirk VII en Willem I.
    Ada en Otto hadden een zoon:
  •  – Albert II (Volgt 3)

 

Albert II van Brandenburg

3. Albert II van Brandenburg
Geboren circa  1177, overleden op 25 februari 1220. Hij was Markgraaf van Brandenburg van 1205 tot zijn dood in 1220.
Albert II was de jongste zoon van Otto I en zijn tweede vrouw Ada van Holland en een kleinzoon van Albert de Beer , beschouwd als de stichter van de Markgraaf van Brandenburg in 1157. Zijn vader Otto I bevorderde en regisseerde de stichting van Duitse nederzetting in het gebied , dat tot de 12e eeuw overwegend Slavisch was geweest.
Na de dood van zijn vader in 1184 werd Albrecht benoemd tot graaf van Arneburg. Hij nam deel aan de Derde Kruistocht, na zijn thuiskomst in 1194 werd hij om onbekende redenen door zijn halfbroer Otto II gevangengezet. In 1198 was Albrecht aanwezig bij de oprichting van de Duitse Orde in Akko (stad).

In 1205 volgde hij Otto II op als markgraaf van Brandenburg. Albrecht zette het beleid van Otto I en Otto II door om Duitse boeren te vestigen in zijn van oorsprong Slavische gebieden. Na de moord op Filips van Zwaben koos Albrecht de partij van keizer Otto IV. Albrecht verwierf Teltow, Lenzen, Prignitz en Barnim, maar verloor de heerschappij over Pommeren.

Albrecht is in 1205 gehuwd met Mathilde van de Lausnitz (ca. 1185 – Salzwedel, 1255), dochter van markgraaf Koenraad II van Landsberg en Elisabeth van Polen.
Zij kregen de volgende kinderen:

  • Mechteld (Volgt 4)
  • Elisabeth, gehuwd met landgraaf Hendrik Raspe van Thüringen (1201-1247), tegenkoning van Duitsland
  • Johan I
  • Otto III

 

4. Mechteld van Brandenburg
Geboren rond 1210, overleden op 10 juni 1261. Gehuwd met Otto I van Brunswijk. Hij was de eerste hertog van Brunswijk en Lüneburg 1235-1252. Hij was het enige kind van Willem van Lüneburg (1184-1213) (zoon van Hendrik de Leeuw) en zijn echtgenote Helena, dochter van koning Waldemar I van Denemarken. Omdat zijn oom Hendrik V van Brunswijk geen mannelijke erfgenamen had, erfde hij in 1223 ook diens familiegoederen in Saksen en Beieren.

Zijn bijnaam “Otto het kind” dankt hij vermoedelijk aan het gegeven dat hij minderjarig was toen hij de bezittingen van zijn vader erfde.
Omdat Otto’s familie altijd de titel van hertog had bezeten, werd voor Otto (uit zijn eigen goederen) het hertogdom Brunswijk-Lüneburg gecreëerd. In 1252 besloot Otto om de tegenkoning Willem II van Holland te steunen en liet zijn dochter Elisabeth met Willem trouwen. Otto overleed onverwacht datzelfde jaar, onderweg naar een rijksdag van Willem. Otto is begraven in de kathedraal van Braunschweig.
Otto en Mechteld kregen de volgende kinderen:

  • Mathilde, in 1245 gehuwd met graaf Hendrik II van Anhalt (1215-1266), nadien abdis in Gernrode
  • Helena (-1273), in 1239 gehuwd met landgraaf Herman II van Thüringen (-1241) en met Albrecht I van Saksen (-1261)
  • Elisabeth (Volgt 5), gehuwd met Willem II van Holland
  • Otto (-1247)
  • Albrecht (1236-1279)
  • Otto (-1279), bisschop van Hildesheim
  • Johan (-1277)
  • Koenraad (-1300), bisschop van Verden
  • Adelheid (-1274), die in 1263 huwde met landgraaf Hendrik I van Hessen (1244-1308)
  • Agnes, die huwde met vorst Wizlaw II van Rügen -1302).

 

5. Elisabeth van Brunswijk
Geboren circa 1235, overleden op 27 mei 1266. Zij was een dochter van de Welfische hertog Otto I van Brunswijk en Mechteld van Brandenburg.
Ze was getrouwd met graaf Willem II van Holland (Zie Graven van Holland I  nr. 12a) Zoon van Floris IV van Holland en Machteld van Brabant. Elisabeth was de moeder van graaf Floris V van Holland. Ze werd echter geen voogd toen Willem II bij Hoogwoud door het ijs zakte en door West-Friezen werd gedood.
Elisabeth werd geboren binnen het Duitse Rijk en had vijf broers en vier zusters. Op 25 januari 1252 huwde Elisabeth met de in 1247 tot Rooms-koning gekozen graaf Willem II van Holland, zelf werd ze daardoor ook Rooms-koningin. Volgens legende zou de burcht waar het echtpaar de huwelijksnacht doorbracht, in brand zijn gezet, Elisabeth wist haar man te redden door via een geheime gang de vlammen te omzeilen. In 1255 zou Elisabeth nog enige tijd ontvoerd zijn geweest. Ze werd bijgezet in de Abdijkerk van Middelburg. In 1282 werd ook het lichaam van Willem II hier bijgezet, nadat het jarenlang in Hoogwoud begraven was geweest.
Elisabeth en Willem II hadden een zoon:

 

Bron: Wikipedia – Ascaniërs

 

  facebook        

© 15 november 2018