Aanvankelijk was de oud-Dordtse familie Oem enkele eeuwen lang actief in de wijn- en vooral in de houthandel, de twee handelsproducten die de bloei van Dordrecht in de middeleeuwen hebben bepaald. Vanaf de veertiende eeuw waren vrijwel zonder onderbreking leden van de familie Oem schepen of burgemeester van Dordrecht. Ze vormden al gauw de top van de stedelijke bestuurslaag en speelden een belangrijke rol in diverse episoden van de stadsgeschiedenis. Daarnaast bekleedden verscheidene familieleden de ambten van baljuw, van raad en rentmeester-generaal van Zuid-Holland of van muntmeester dan wel waardijn (de voor de kwaliteit van de muntslag verantwoordelijke functionaris) van de Munt van Holland in de stad Dordrecht. Ook waren vele Oems priester of religieuze en stonden zij aan het hoofd van kloosters of religieuze gemeenschappen binnen en buiten Dordrecht.
Al heel vroeg heeft de familie Oem geprobeerd haar vooraanstaande positie te staven met verhalen over haar oorsprong, geschiedenis en verwantschap met toonaangevende of adellijke geslachten. Die verhalen werden door de zeventiende-eeuwse historici Balen en Van Leeuwen als betrouwbaar gepubliceerd maar moeten heel kritisch worden benaderd. Het belang van de familie staat buiten kijf, maar de eerder gepubliceerde details van haar geschiedenis, van de dertiende tot in de vijftiende eeuw, verdienen nader onderzoek. Claes Oem, de vermeende stamvader, komt al voor onder de stadsbestuurders van Dordrecht aan wie de eerste ommuring van de stad in 1230 wordt toegeschreven. Die vermelding bedoelde al de vooraanstaande positie van de familie bij de opkomst van de stad te documenteren.
De adellijke pretenties van de Oems leidden ook tot een fantastisch verhaal over de ridderlijke oorsprong van het familiewapen. De vijftien groene zoden en de leeuw die op het schild te zien zijn, werden in verband gebracht met een krijgsdaad: een voorvader Oem zou een aantal valkuilen met groene zoden hebben afgedekt om zo de vijand in een hinderlaag te lokken en te verschalken. Ook de geslachtslijst van de familie, zoals afgedrukt in oudere werken en tot op de dag van vandaag vaak klakkeloos gereproduceerd, bevat een fors aantal onzekere aannames en identificaties, mede door de grote hoeveelheid identieke voornamen die toeschrijving van functies en handelingen aan concrete personen sterk bemoeilijken. Zo is aangetoond dat de Claes Oem van Arkel die in 1345 als ridder bij Stavoren in de Hollandse veldtocht tegen de Friezen roemrijk sneuvelde, tot het geslacht Van Arkel behoorde en ten onrechte bij de Oems is ingelijfd.
De kapitaalkrachtige Oems sterkten hun adellijke pretenties door huwelijken met meisjes uit de Hollandse adel, de aankoop van talloze heerlijkheden en andere bezittingen buiten Dordrecht en de verwerving van landsheerlijke ambten. Die pretenties werden in de late vijftiende eeuw bekroond met de opname van een deel van het geslacht in de ridderschap van Holland, namelijk dat deel van de tak Oem van Wijngaarden dat vervolgens de gereformeerde godsdienst aannam en voortaan gewestelijke functies vervulde, zoals baljuw of raadsheer in het Hof van Holland, en zich definitief in Den Haag of omgeving vestigde.
Jan Gilles Oem (Zie Patriciërsgeslacht Oem nr. 3) koopt in 1321 Oost-Barendrecht van Gerard, heer van Horne en Altena.(De gemeente Barendrecht voert nu nog het wapen van het geslacht Oem). Jan Gillis Oem werd in 1335 opgevolgd door zijn zoon Gillis Jansz Oem. Naar hem werd Oost-Barendrecht ook wel ‘Gillis-Ambacht’ genoemd.
Zo werd raadsheer Gerrit Hendricksz Oem van Wijngaarden (overleden 6 mei 1598) in 1591 president van het Hof. Hij trouwde met Sandrina Croesinck, vrouwe van Benthuizen, Zoetermeer en Zegwaard en bracht daarmee een zeer aanzienlijke erfenis in de familie in. Zijn zoon Jacob (overleden 1650) werd beschreven in de ridderschap van Holland. Sommige leden werden weer katholiek, zoals de te Dordrecht geboren baron Cornelis Alardus Oem (1701-1777), heer van Sandelingenambacht, kleinzoon van de Dordtse muntmeester Antonius Oem (circa 1630-1690) en zelf overgrootvader van Mgr. Cornelius Ludovicus de Wijckerslooth (1786-1851), bisschop van Curium, de eerste rooms-katholieke bisschop in Nederland na de Hervorming die openlijk zijn ambt kon uitoefenen.
De Oems waren steeds een kinderrijke familie maar bleven desondanks zeer vermogend, vooral dank zij de combinatie van hun machtspositie in de Dordtse regering en hun actieve rol in de houthandel. Hun machtsbasis berustte mede op het grote aantal heerlijkheden in het graafschap Holland die ze rondom Dordrecht wisten te verwerven, maar ook op enkele belangrijke gewestelijke posities. Zo was Jan Gillisz Oem baljuw van Zuid-Holland (1321) en van 1329 tot 1333 grafelijke raad en rentmeester-generaal; in 1321 kocht hij ook de ambachtsheerlijkheid Oost-Barendrecht. Zijn zoon Tielman Oem was niet alleen schepen van Dordrecht en raad en rentmeester van Zuid-Holland, maar ook kanunnik van de Utrechtse dom, deken van het kapittel van Sint-Pieter aldaar en tenslotte koorbisschop van Utrecht. De familie Oem mag dan ook gelden als het meest vooraanstaande Dordtse regeringsgeslacht uit de middeleeuwen.
Doordat het grootste deel ervan na de invoering van de Reformatie in Dordrecht in 1572 belijdend rooms-katholiek bleef, en in dienst van de Spaanse koning, en omdat de tak Oem van Wijngaarden zich blijvend buiten Dordrecht vestigde, was haar publieke rol in het stadsbestuur vanaf dat moment feitelijk uitgespeeld. Maar een deel van de Oems behield nog geruime tijd een belangrijke plaats in de katholieke gemeenschap van de noordelijke Nederlanden. Herman Oem (overleden 1639), zoon van Herman Oem Hermansz, schepen van Dordrecht, en van Catharina van Moesyenbroeck, was bijvoorbeeld vanaf 1626 pastoor van de rooms-katholieke statie (schuilkerk) te Dordrecht. Leden van andere takken Oem vertrokken naar de Zuidelijke Nederlanden, namen dienst in de legers van katholieke vorsten (Spanje, Frankrijk, de keizer) en trouwden daar met katholieke edelen.
De verschillende takken van de familie Oem onderscheidden zich in hun naamgeving door de heerlijkheden rondom Dordrecht die zij langdurig in bezit hadden aan hun naam toe te voegen. Dat geldt voor Oem van [Oost]-Barendrecht (vanaf 1321); Oem van Wijngaarden, vanaf de verwerving van die heerlijkheid in 1432 door Godschalk Oem; en Oem van Papendrecht, een heerlijkheid die in familiebezit was van 1486 tot het kinderloos overlijden van Willem Oem in 1584 (vervolgens is Papendrecht overgegaan op zijn Dordtse aanverwanten Van Muylwijk en Hoynck, die zich daarna Hoynck van Papendrecht noemden). Leden van de tak Oem van Wijngaarden noemden zich vanaf de late zestiende eeuw vaak eenvoudig Van Wijngaarden.
Belangrijke, in hun tijd bekende leden van het geslacht Oem waren:
Mr Floris Jansz Oem van Wijngaerden (geboren circa 1467, overleden Den Haag 20 september 1527), gehuwd met Arnoldine van Duivenvoorde. Magister in de artes aan de universiteit Leuven in 1485, student rechten aldaar tot 1494. Was raadsheer in het Hof van Holland van 1496 tot 1510, rentmeester van Rijnland in 1505 en hoogheemraad van Delfland vanaf 1504. Hij was in 1514-1518 en 1521-1523 pensionaris van Dordrecht. Omdat hij zich tegen een nieuwe bede (belasting) verzette, werd hij door Karel V in 1518 uit dat ambt ontslagen, maar vermoedelijk op voorspraak van zijn vriend Adriaan van Utrecht (de latere paus Adriaan VI) kreeg hij korte tijd later eerherstel. In 1521-1522 kon hij dan ook reeds als gedeputeerde ter dagvaart van Dordrecht optreden. Vanaf 1522 was hij een actief bestrijder van de Lutherse leer die op dat moment ook in Dordrecht opgeld deed.
Adriana Dircksdr Oem, naar haar moeder gewoonlijk genoemd Adriana van Rhoon (overleden in de abdij Leeuwenhorst bij Noordwijkerhout 14 juni 1527, begraven in de kerk van Rhoon). Dochter van Dirck Oem en Adriana Pietersdr van Roden. Ingekleed in de abdij Leeuwenhorst in 1460 of 1461, werd in 1493 priores en was een actief voorstander van de hervorming van de abdij tot een strenger leven die in 1495 plaatsvond. In 1497 werd ze gekozen tot abdis van het klooster waarvan zij het beheer grondig reorganiseerde. Zij restaureerde de abdijgebouwen, stichtte er een school en bracht haar familieleden Oem tot vele schenkingen aan het klooster.
Jacob Florisz Oem van Wijngaarden (1525-1583), lid van de ridderschap van Holland, was hervormingsgezind en werd door de Bloedraad van Alva verbannen. Na zijn terugkeer verscheen hij als vertegenwoordiger van de ridderschap in de Vrije Statenvergadering van 1572 te Dordrecht. Hij was een vertrouweling van Willem van Oranje en was in 1574-75 gouverneur van Gouda.
Daniël Oem van Wijngaarden (Dordrecht, circa 1608 – Den Haag, 9 december 1688), zoon van Mr Johan Daniëlsz Oem van Wijngaarden, president van het Hof van Holland vanaf 1642 (overleden 19 december 1652), en Jacomina de Witt, was heer van Werkendam, Wijngaarden, Ruijbroek, Zoetermeer en Benthuizen. Hij was lid van de ridderschap van Holland en gedeputeerde ter Staten-Generaal, hoogheemraad van Delfland vanaf 1669 en curator van de Leidse academie sinds 1679. Inhet rampjaar 1672 werd hij tot buitengewoon gezant aan het hof van Denemarken benoemd. Door de vererving van een reeks heerlijkheden en andere bezittingen en door zijn huwelijk met Catharina van Zuydlandt, erfdochter van Renesse, heet hij een van rijkste ingezetenen van Holland te zijn geweest.
Bron: Regionaal Archief Dordrecht
Verder was er toch een Oem in de adelstand: Jonkheer Baron C.A. Oem, Bewoner Valckesteyn 1737 -1738.
Hij was werkzaam als vinder 1766, 1667, deken 1768-1775. Gildebroeder van het H. Kerstmisgilde, stoel 41 in 1737, bij gift van zijn neef Jonkheer Francois Cousebant, Heer van Waspik en Oud-Alkemade 1737, Lid St. Jacobsgilde 1734, vinder in 1766 woonachtig te Dordrecht (geboorte) in 1701, te Haarlem (huwelijk) in 1730 en te Haarlem (overlijden) in 1777.
Hij huwde te Haarlem op 17 januari 1730 met Anna Catharina de Kies van Wissen.
Uit dit huwelijk: Agatha Margaretha Oem van Sandelingen ambacht.