Heerlijkheid Schonauwen

Het galgeveld van Vianen, ’t Gerecht van Schalkwijk, ’t Gerecht van Odijk. ’t Gerecht van Schonauwen, het Rijsenborgs Gerecht, Hooge Iurisdictie van de Vaart, de vrijheit der stad Utregt. (Geheugen van Nederland)

Schonauwen is een ontginningspolder, een voormalig waterschape en een voormalige heerlijkheid in de Nederlandse gemeente Houten in het zuiden van de provincie Utrecht. Door de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal werd het gebied in tweeën gesneden. Het noordelijke deel is inmiddels onder de bebouwing van de nieuwbouwwijken van Houten verdwenen. Vroeger was het een heerlijkheid met de bijbehorende ridderhofstad kasteel Schonauwen, eeuwenlang het belangrijkste gebouw in de polders. De nieuwbouwwijk rond dit kasteel draagt als herinnering aan de geschiedenis de naam Schonauwen.

De polders Vuijlcop en De Knoest, die later de heerlijkheid Schonauwen vormden, werden in het begin van de 12e eeuw ontgonnen in opdracht van de bisschop Andries van Utrecht volgens het copestelsel. Stukken broekbos met elzen en wilgen ter grootte van 16 morgen, dat is ruim 14 hectare, werden aan zogenoemde “copers” uitgegeven.

Deze twee polders waren 45 “hoeven” groot, ze werden in 1134 door bisschop Andries geschonken aan de door hem gestichte Norbertijnerabdij van Mariënweerd bij Beesd. Ergens tussen 1384 en 1410 heeft deze abdij dit bezit weer afgestoten, wellicht aan de Stevensabdij in Utrecht.

Kasteel Schonauwen is een in 1261 gesticht kasteel in de huidige gemeente Houten. Het ligt midden in de nieuwbouwwijk De Steen.

Het kasteel Schonauwen was eeuwenlang het belangrijkste gebouw in de polders. Oorspronkelijk gesticht als uithof van de norbertijnerabdij Mariënwaard bij Beesd bestond de ridderhofstad in ieder geval al aan het begin van de 14e eeuw. Als strategische voorpost van de graven van Culemborg zal het vermoedelijk van aanvang af meer dan alleen een verdedigbare omgrachtte woontoren zijn geweest. Het kasteel komt dan ook voor in de in 1536 opgestelde lijst van ridderhofsteden waarvan de bezitters recht hadden op een plaats in de toen opgerichte Provinciale Staten van Utrecht.

Kasteel Schonauwen, door Roelant Roghman uit ± 1646.

Hoe het kasteel er in oorsprong heeft uitgezien, is onbekend. De oudst bekende afbeeldingen van Schonauwen zijn twee tekeningen van Roelant Roghman uit ± 1646. Het kasteel is daarop afgebeeld als een imposante vierkante waterburcht met een omgrachte voorburcht.

Een poortgebouw met klokgevel geeft toegang tot het binnenterrein van de voorburcht, dat aan drie zijden met dienstgebouwen wordt omsloten. Een houten brug leidt vanaf de voorburcht naar de oostelijke vierkante hoektoren van de eigenlijke burcht, die ook als poorttoren wordt gebruikt.

Deze poorttoren is door middel van een weermuur met kantelen verbonden met de nog bestaande zuidelijke ronde hoektoren. Op de westelijke hoek staat een grote veelhoekige toren, die in die tijd al grotendeels was afgebroken, waarschijnlijk in verband met de bouw van de woonvleugels, die de kleine binnenplaats omringen. Het is ongetwijfeld de oorspronkelijke woontoren.

In de 17e en 18e eeuw werd het kasteel, dat in de loop der eeuwen vele eigenaren kende, langzamerhand omgevormd tot een buitenplaats met moestuinen, boomgaarden en lanen. Nadat in 1812 de Utrechtse rentenier Hendrik Ravée eigenaar was geworden liet hij het gebouw om fiscale redenen slopen op de thans nog bestaande ronde hoektoren na. De overgebleven toren heeft een doorsnede van 5,5 meter en is 13,5 meter hoog.

Aan het begin van 17e eeuw bezaten de Utrechtse kloosters en kapittels nog rond 450 morgen land of rond 60 procent van de polders. Nog altijd zeven hoeven aan de Houtensewetering met 130 morgen land waren aan het eind van de 18de eeuw bezit van het Convent van Oudwijk. In totaal bezaten de kapittels en kloosters toen nog 275 morgen ofwel een kleine 30 procent van het land in de polders.

Als in 1795 “Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap” uitgangspunt voor het maatschappelijk handelen wordt, leidt dit tot afschaffing van het beheer van de voormalige klooster- en kapittelbezittingen door regenten. De hoeven worden in het voorjaar van 1797 tot provinciaal eigendom verklaard en de zeven boerderijen aan de Houtense wetering worden nog hetzelfde jaar aan boeren verkocht. De situatie waarin het meeste land in de polders in handen van de boeren is, is echter niet blijvend. Van de elf boerenbedrijven in de polders moeten er zes tussen 1829 en 1842 alweer verkocht worden. Die noodzaak tot verkoop ontstaat vaak na overlijden van de boer, als er onvoldoende geld is om op een andere manier tot verdeling van de nalatenschap onder de kinderen te komen. Bovendien rusten er soms grote hypothecaire schulden op de boerderij.

Het zijn nu weer grootgrondbezitters die naar voren komen. Voor hen is het beleggen van hun geld in onroerend goed in deze tijd één van de weinige mogelijkheden. Het bankwezen was in de eerste helft van de 19de eeuw nog maar weinig ontwikkeld en de industriële revolutie was in Nederland nog nauwelijks op gang gekomen. De renteniers zijn dan bij veilingen van boerderijen vaak de meest biedende partij.

De meeste boerderijen stonden vanouds aan de Houtensewetering. Van die wetering uit was ooit de ontginning begonnen. Hoewel de polders dus 45 “hoeven” groot waren hebben er nooit 45 boerderijen gestaan; een groot deel ervan bestond uit losse percelen, die verpacht werden aan onder meer boeren die hun hoofdbedrijf op de Houtense Vlakte hadden.

Rond 1800 stonden er aan de Houtensewetering nog tien boerderijen, de meeste dan nog 16 morgen groot, maar ook twee die dubbel zo groot waren. De hoeves strekten zich uit van deze wetering tot aan de Schalkwijksewetering, goeddeels volgens de oude perceelsindeling. De Schalkwijksewetering was gegraven voor de ontwatering van de onder Schalkwijk gelegen gronden. Aan die wetering stonden in Schonauwen maar twee boerderijen, waarvan er één met een eendenkooi.

Heren en vrouwen van Schonauwen:

  • Jan van Arkel Leyenburg (1370-1422) heer van Leyenburg en Schonauwen – getrouwd (1) met Aleijd Wouters van Ingen (1370-1418) – getrouwd (2) met Petronella Sloyer (1390-)
  • Otto van Arkel (ca. 1390-ca.1435/6) – zoon uit 1e huwelijk
  • Aleida van Arkel Leyenburg (1420-1490) dochter uit 2e huwelijk – getrouwd met Roelof Alberts van Baern (1420 – 30 september 1469)
  • Roelof van Baern (1455 – 9 april 1521) zoon, werd op 17 juli 1497 beleend met Schonauwen – getrouwd in 1495 met Hadewich van Zoudenbalch (1460-1503).
  • Joost van Baern (1490-1559) zoon – getrouwd met Elisabeth van Culemborg (1500-1550)
  • Roelof van Baern (1525 – 22 februari 1559) zoon – getrouwd met Anna Gijsbrechts Pijnssen van der Aa (1525 – 1 maart 1597)
  • Gijsbert van Baern (1550 – 24 mei 1579) zoon – na zijn overlijden gaat de heerlijkheid naar zijn zuster Petronella
  • Petronella van Baern (1550-1628) – getrouwd met Arnold Raitz von Frentz (1550-1602) uit het duitse Uradelgeslacht Raitz von Frentz
  • Rudolf Raitz von Frentz (1590-) heer van Schonauwen – getrouwd met Geertruid van Selbach van Loon zu Zieverich (ca. 1590-)

Bronnen:

Voorvader :

  • Luijtgen Wouters van der Mathe 
    Geboren ca.1435, overleden vóór 1493. Zoon van Wouter Luytgens van der Mathe (Schade) en N.N.
    Schout van Schonauwen (onder Houten) 1484. In 1465 Landgenoot in ’t Goy, in 1469 in Bunnik. In 1470 Ingeland onder Houten, Weteringe Vuylcop en Bunnik, met het land dat in bezit van zijn vader was.

 

Heerlijkheden

  facebook        

© 15 maart 2018