Wetenswaardigheden

 Begrippen, termen, titels en wetenswaardigheden over geschiedenis en genealogie

Naar een onderwerp zoeken? Klik op Ctrl F en rechts bovenaan verschijnt een zoekscherm.

 

  • Aardrijkskunde
    Zie geografie.
  • Aartsbisdom
    Is een bisdom dat wordt bestuurd door een aartsbisschop. Een bisdom kan een aartsbisdom zijn door zijn grootte of (historisch) belang of een combinatie daarvan. Een aartsbisdom is meestal tevens het hoofdbisdom in een kerkprovincie.
  • Aartsbisschop
    Is een hoge functie in de Rooms-Katholieke Kerk, de Oud-Katholieke Kerk en de Anglicaanse Kerk. In de hiërarchie van kerken met apostolische successie is het een bisschop die aan het hoofd staat van een aartsbisdom.
  • Abdij
    Een abdij is een mannen- of vrouwenklooster van een contemplatieve (beschouwende) kloosterorde, aan het hoofd staat een abt of abdis. Hiermee verschilt ze van een gewoon klooster, dat een overste kent.
  • Achternaam
    Of Familienaam van een persoon, is het gedeelte van de naam van deze persoon, dat hij of zij ontvangen heeft van de voorgaande generatie. In de Nederlandse wetgeving wordt voornamelijk de term geslachtsnaam gehanteerd. In de westerse cultuur en veel andere culturen gaat voornamelijk de vadersnaam over op het kind. In dit systeem wordt alleen de familienaam van de vader aan de kinderen doorgegeven. Met een achternaam wordt een familiale verwantschap van personen aangeduid. De in wetten vastgelegde regels voor naamgeving verschillen van land tot land. Op 18 augustus 1811 werd iedereen in de Nederlanden door de regering van Napoleon Bonaparte opgeroepen om zich met een achternaam te laten registreren bij het gemeentehuis. Dit was nieuw in Nederland. Want hoewel de meeste mensen in Nederland al wel een achternaam hadden, zorgde de Franse Keizer ervoor dat het in Nederland voor iedereen verplicht werd om een vaste achternaam te hebben.
    De meest voorkomende achternaam in Nederland is “De Jong”. Daarna volgt “De Vries” en pas op de derde plaats met bijna evenveel naamdragers staat “Jansen”. Als je de namen “Jansen” en “Janssen” als één naam rekent, staat deze wel op de eerste plek.

  • Adel
    Een sociaal of juridisch afgebakende groep mensen (edelen) die van oorsprong een bevoorrechte positie innam. Adeldom en adellijke titels kunnen persoonlijk of erfelijk zijn en kunnen onder meer ontleend zijn aan bepaalde hoge ambten, grootgrondbezit of verlening door een soeverein vorst.
    De adel kan op vele manieren worden ingedeeld. Zo is er bijvoorbeeld oeradel, oude adel en nieuwe adel, briefadel, ambtsadel en landadelEmpireadel, hoge adel en lage adel.
    Leden van de Nederlandse adel voeren een adellijke titel of adellijk predicaat.
    In Nederland bestaat naast de ongetitelde adel, die het predicaat jonkheer mag voeren, de getitelde adel. Deze kunnen, van laag naar hoog, de volgende titels voeren: ridder, baron, burggraaf, graaf, markies, hertog, prins. Er vindt geen verheffing in de adelstand meer plaats, met uitzondering van (voormalige) leden van het Koninklijk huis. In de middeleeuwen behoorde de adel tot de tweede stand.  Ook zij hadden veel voorrechten. De adel hoefde ook geen belastingen te betalen en hoefde geen arbeid te verrichten. Zij hadden ook het vruchtgebruik wanneer ze leenden bij een leenman. De adel stond in hoog aanzien en had veel luxe. De rechtspraak, bestuur en oorlogsvoering lag in handen van de adel. Zij konden geen handel drijven of gewoon werk aannemen. De taak van de adel was de bescherming van clerus en derde stand.
  • Een adelproef is het bewijs dat men tot de adel behoort.  De zuiverheid van deze adel moet naar genoegen van een ridderorde of een stift worden bewezen. Daarbij vraagt men om de kwartierstaat.
  • Adresnaam
    Naam die een specifieke plaats aangeeft, zoals: Van den Bergvan den Blaeck, van den AkkerBarreveldBuijtenwechHoeksewegCleijweghVan DamVan DijckDonkerslootDuindamOpschoor
  • Aflaat
    Is de kwijtschelding voor God van tijdelijke straffen voor zonden die, wat de schuld betreft, reeds vergeven werden. Volgens de Katholieke leer moet elke zondaar namelijk een straf ondergaan voor zijn zonden, om de ziel te zuiveren en de morele orde en de eer van God te herstellen. Door het geloof in de verbondenheid van de gelovigen in Jezus, wordt het door de kerk ook mogelijk geacht dat een ander deze straf voldoet. De aflaat houdt in dat de kerk de goede daden van Jezus en de heiligen deze straf laat opheffen.
  • Allodium
    Was tijdens het ancien régime een onroerend goed dat geen leengoed was en waarover bij erven geen belasting hoefde te worden betaald. Een andere benaming is zonneleen of eigengoed.
    Het duidt op een uitzonderlijke vorm van grondbezit, waarover het bezitsrecht absoluut is. In de meest beknopte definitie zei men in oude wetteksten dat boven een allodium alleen nog God en de zon stonden, vandaar de naam zonneleen. Iedere vorm van vruchtgebruik of rechtspleging binnen het betrokken grondstuk behoorde toe aan de bezitter. Vele allodia, allodiale goederen, vinden hun oorsprong in een rijks- of koningsgoed, dat door de vorst wegens bewezen diensten aan een trouwe vazal werd geschonken en waarbij het statuut van allodium ten eeuwigen dag werd gewaarborgd. Ook het stichtingsgoed van de meeste middeleeuwse abdijen en kerken was doorgaans allodiaal, om de immuniteit van de stichting te waarborgen. Een allodium mag niet verward worden met een leengoed.
  • Ambacht
    Zie Gilde.
  • Ambachtsheer
    Een ambachtsheer was een heer (en een ambachtsvrouwe was een vrouw met dezelfde rechten) die de middelbare en lage ambachtsheerlijkheid bezat. Hij/zij was een soort burgemeester bekleed met overheidsgezag, was bevoegd tot rechtspraak over de plaatselijke bevolking, en hij/zij had daarnaast andere rechten zoals het innen van belastingen en het benoemen van ambten.Het ambt verdween na de Franse tijd in Nederland en werd vervangen door dat van burgemeester.
  • Ambachtsheerlijkheid of kortweg ambacht was de kleinste bestuurseenheid op het platteland. Deze middelbare of lage heerlijkheden van een ambachtsheer of ambachtsvrouwe werden in leen uitgegeven door leenheren als graven, bisschoppen en hertogen. De ambachtsheerlijkheid onderscheidde zich van de vrije of hoge heerlijkheid doordat de heer geen jurisdictie in halszaken bezat.

  • Ambtsadel (Frans: noblesse de robe) is de aanduiding voor personen die hun adeldom ontlenen aan een hoog bestuurlijk ambt in het Frankrijk van het Ancien Régime. De naam noblesse de robe is ontleend aan de toga die zij droegen op grond van hun universitaire opleiding. Ook in de Bourgondische en Habsburgse Nederlanden kwam ambtsadel voor, meestal afkomstig uit de Franche Comté.
  • Ancien régime

    Met de term ‘ancien régime’ wordt daarnaast ook de periode uit de Europese geschiedenis aangeduid die begint aan het einde van de middeleeuwen en eindigt met de Franse Revolutie. Als dusdanig is het een substituut voor ‘vroegmoderne tijd’, een periode in de Europese geschiedenis die loopt van ca. 1450 tot ca. 1800. In Nederland en België wordt met ancien régime doorgaans de institutionele organisatie bedoeld die onmiddellijk na de Franse invasie van 1794-1795 en de uitroeping van de Bataafse Republiek werd opgeheven.

  • Apanage
    Apanage (middeleeuws Lat. appanagium = een schenking ad panem = tot brood, wat wil zeggen tot levensonderhoud) was oorspronkelijk tijdens het leenstelsel in de middeleeuwen een systeem waarbij een deel van het kroondomein als leen aan niet-regerende leden van een vorstenhuis werd toegekend.
    Aangezien de oudste nakomeling volgens het eerstgeboorterecht het koninkrijk erft, krijgt een jongere een apanage, telkens met de clausule dat bij het ontbreken van wettige nakomelingen het domein weer aan de Kroon zou komen. Dat gebeurde in het bijzonder in Frankrijk vanaf de dertiende eeuw, zoals bijvoorbeeld bij de hertogen van Orléans en van Nemours het geval was.
  • Aristocraten
    Rijke en voorname personen met een zeer hoge maatschappelijke positie. Zij ontlenen die status in de eerste plaats aan hun familieachtergrond. Doorgaans geldt dit dat het erfelijk is.
  • Aristocratie is een regeringsvorm waarbij de heerschappij in handen is van de aanzienlijksten in de samenleving, de zogenaamde “aristocraten”.Doorgaans geldt binnen een aristocratie dat het lidmaatschap erfelijk is. De Griekse oorsprong van het woord suggereert de betekenis: geregeerd door de besten.
  • Baanderheer
    Bannerheer, banierheer of baenrots was een feodaal heer die een hogere rang in de ridderlijke hiërarchie bezat. Hij beschikte zelf over een aantal leenmannen die aan hèm trouw en (militaire) bijstand verschuldigd waren en had het recht in oorlogstijd een eigen wapen te voeren.
    De term is ontleend aan de banier of vlag die een dergelijke machtige edelman voerde. Van oorsprong was de baanderheer de drager van de banier van de vorst. Later werden de baanderheren op het slagveld aanvoerders van een zelfstandige afdeling, die hun eigen banier voerden.
    In de 16e eeuw werden de baanderheren als eerste edelen in de ridderschap opgeroepen. De oudere aanduiding van baanderheer gaat dan samenvallen met de titel van baron.
  • Baljuw
    Een persoon belast met bestuursfunctie, op zijn beurt afgeleid van bajulare = torsen, dragen, was de benaming voor de ambtenaar die tijdens het ancien régime de vorst vertegenwoordigde in landelijke gebieden en in sommige gevallen in steden. Zijn ontstaan zou teruggaan op de 12e-eeuwse Franse koning Filips II die hen voor het eerst aanstelde. De benaming werd hoofdzakelijk in Noord-Frankrijk, Vlaanderen, Henegouwen, Holland en Zeeland gebruikt.
  • Baron
    Een adellijke titel. Het vrouwelijke equivalent is barones. In rangorde van de Belgische en Nederlandse adel staat de baronnentitel boven erfridder en onder die van burggraaf.
  • Basiliek is een bouwvorm uit de klassieke oudheid en in de romaanse en gotische kerkarchitectuur. In de Rooms-Katholieke Kerk is basiliek een eretitel die los staat van de architectonische vorm. Deze eretitel is toegekend aan 28 kerken in België, 26 in Nederland en 1 in Suriname.

  • Bataafse Republiek
    Was een land op het huidige grondgebied van Nederland dat heeft bestaan van 1795 tot 1801. Op papier was het land onafhankelijk, maar in werkelijkheid stond het onder invloed van Frankrijk. Nederland kreeg in deze tijd voor het eerst een Grondwet, een vorm van democratie en werd een eenheidsstaat in plaats van 7 losse staatjes. De Bataafse Republiek moest wel veel belasting betalen aan Frankrijk, veel Franse soldaten kleren geven en het raakte bijna al haar koloniën kwijt aan Engeland.
  • Bedelorden
    Of mendicanten zijn religieuze ordes die afhankelijk zijn van het bedelen of van liefdadigheid voor hun levensonderhoud. In principe hebben ze geen eigendom, noch individueel, noch gezamenlijk, en leggen ze de gelofte van armoede af, met de bedoeling al hun tijd en energie te besteden aan hun religieuze werk.
  • Beroepsnaam
    Naam die een beroep, dagbesteding of een veel ruimere bezigheid beschrijft, zoals: Boer, BurgerBakkerCapiteijnCruijerDe CuijperDekkerLandmeter
  • Bisdom
    Of diocees is een kerkrechtelijk afgebakend gebied dat onder het bestuur van een lokale bisschop staat. Deze territoriale indeling wordt gebruikt in meerdere christelijke groeperingen, waaronder de Rooms-katholieke, Orthodoxe, Oudkatholieke, Anglicaanse en Lutherse Kerk.
  • Bisschop
    Is een geestelijke in de hiërarchie van de Rooms-Katholieke Kerk, de Oosters-Orthodoxe Kerk, de Anglicaanse Gemeenschap, de Vrij-Katholieke Kerk, de Oudkatholieke Kerk, Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen of de Lutherse Kerk, die veelal aan het hoofd staat van een bisdom. Een aantal bisdommen vormt samen een kerkprovincie, waarbij een metropoliet aan het hoofd staat.
  • Blazoen
    Zie wapen
  • Boer is iemand die leeft van landbouw of veeteelt. Een boer die een man is, woont vaak met zijn vrouw, de ‘boerin’, op een boerderij op of bij zijn land.
    Gedurende de middeleeuwen verloren veel boeren hun vrijheid door het feodale stelsel. Enkele boeren wisten zich te handhaven en behielden hun vrijheid en hun erf. Deze werden weerboeren (wehrbauer) genoemd. In de late middeleeuwen gingen deze vrije boeren over tot het pachten van grond van adellijke grondbezitters. De onvrije boeren volgden later. Hierdoor ontstond in Noord-Nederland en Noord-Duitsland een groot verschil in aanzien en invloed tussen herenboeren, keuterboeren en landarbeiders. In de negentiende eeuw leidde dit verschil tot sociale spanningen in met name Friesland, Drenthe en Groningen. In de middeleeuwen behoorden de geestelijken tot de eerste stand. In de middeleeuwen behoorden de boeren tot de derde stand.
  • Boerenstand bestaat uit een aantal sociale lagen in de agrarische wereld die voortkomen uit de economische waarde van het bedrijf.
  • Boerderij of hoeve of hofstede is de woning annex bedrijfsruimte van een agrarisch bedrijf. Vaak wordt met een boerderij ook het complete bedrijf van een boer bedoeld, inclusief woonhuis, erf, weiland, bouwland, stallen en schuren.
  • Borg
    Ook börg, is de Groningse variant van een burcht, oftewel een versterkt kasteel.. Een huis zonder adellijke rechten wordt soms ook een borg genoemd, als deze een fraaie uitstraling heeft. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn de veenborgen in de veenkoloniën, maar hiernaast zijn er vele gebouwen in de provincie Groningen die, soms ook als spotnaam, de toevoeging ‘borg’ dragen.
  • Brabantse Revolutie
    Of Brabantse Omwenteling was een opstand van de Zuidelijke Nederlanden in 1789 en 1790 tegen het Oostenrijkse gezag van keizer Jozef II. Hij begon in het gewest Brabant met de Slag bij Turnhout, maar breidde zich al heel snel uit over Vlaanderen, en nadien ook in mindere mate in Henegouwen, Namen en het oude Limburg. Deze opstand leidde tot het kortstondig bestaan van een republiek, de Verenigde Nederlandse Staten, onder leiding van Hendrik van der Noot.

  • Briefadel wordt Duitse adel bedoeld die van burgerlijke (of van buitenlandse) komaf is en door een soeverein met verlening van een adelsbrief en wapen in de adelstand worden verheven.
  • Buitenlui
    Term van een groep mensen die in de middeleeuwen niet hoorden bij boeren en burgers (stedelingen). Een gedachteloos uitgesproken Nederlandse riedel als boeren, burgers en buitenlui lijkt dergelijke verschillen te erkennen.
  • Burcht
    Zie kasteel.
  • Burger
    Inwoner van een stad of van een land.
  • Burgemeester
    Is een bestuursfunctionaris op gemeentelijk niveau. 
    Burgemeester komt reeds voor in de Nederlandse steden in de middeleeuwen. Zo komen de eerste burgemeesters van Groningen en van Dordrecht voor in de 13e eeuw en de eerste burgemeesters van Amsterdam in de 14e eeuw. Eeuwenlang was het mogelijk dat steden tot vier burgemeesters gelijktijdig hadden. Vanaf 1824 was in Nederland het “Reglement voor het Bestuur in de Steden”  van kracht, dat bepaalde dat er voortaan sprake zou zijn van niet meer dan één burgemeester. De Gemeentewet van 1851 heeft die beleidslijn voortgezet, welke opnieuw werd bevestigd door de herziene Gemeentewet van 1994.
  • Burgerij
    Is een laag van de maatschappij. Het is een sociale klasse van mensen in de middenklasse en bovenklasse die hun macht of status ontlenen aan hun vermogen.
  • Burggraaf
    Een adellijke titel (vroeger een functie), die gewoonlijk hoger is dan baron maar een graad lager dan graaf. Het vrouwelijke equivalent is burggravin. De drager van deze titel vervulde vanaf de vroege middeleeuwen een militaire bestuursfunctie voor een leenheer en was in rang grofweg vergelijkbaar met een hooggeplaatste bevelhebber van een garnizoen. Hij of zij zetelde op een burcht of ander soort vesting, waarvan de naam werd afgeleid.
  • Buurschap
    Of boerschap, maalschapledschapgilde, en in Latijnse bronnen burscapiummarcavillalegiocollegium en concivium is de benaming voor zowel de in de middeleeuwen ontstane bestuursvorm in nederzettingen op het platteland in het oosten van Nederland, als voor die nederzettingen zelf. Men zegt ook wel: een goede buurschap onderhouden, wanneer men het heeft over de betrekkingen tussen buren, ofwel als goede buren met elkaar omgaan, of “het gebuurlijk houden” In deze zin is buurschap een meer algemene term voor relaties tussen buren, en minder een bestuursvorm. Het begrip de middeleeuwse buurschap verschilt hemelsbreed van het huidige buurtschap. Het woord “buurschap” verwijst naar een samenwerking van buren.

  • Buurtschap
    Is in Nederland een kleine bewoonde plaats met een eigen naam maar vaak zonder officieel middelpunt zoals een kerk of marktplein. Net als gehuchten worden buurtschappen meestal op landkaarten aangegeven, maar zij zijn in tegenstelling tot gehuchten niet in de officiële staatkundige annalen of postcodeplaatsen als zelfstandige buurt of dorp opgenomen. Vaak is dat omdat straatnamen en nummers hiervoor omschrijvend genoeg zouden zijn. De term wordt in Vlaanderen vrijwel niet gebruikt en betekent er veeleer buurtcomité of -vereniging. Het begrip de middeleeuwse buurschap verschilt hemelsbreed van het huidige buurtschap.

  • Clerus
    Zie Geestelijkheid
  • Code Civil
    Werd door Napoleon 1810 in Nederland ingevoerd. Deze verzameling wetten was in Frankrijk al sinds 1804 van kracht. De Code Civil was een gevolg van het invoeren van de Burgerlijke Stand. Deze bestond in Frankrijk al vanaf 1796. In Nederland werd de Burgerlijke Stand in 1811 geïntroduceerd. Hierbij hoorde een bevolkingsregister waarin de nieuw geborenen, de sterfgevallen en de huwelijken moesten worden gemeld.
  • College van burgemeester en wethouders
    Dikwijls het college van B en W of nog korter B en W genoemd, vormt het dagelijks bestuur van een Nederlandse gemeente.
  • Cultuurgeschiedenis
    Is de geschiedenis van de levensstijl van een samenleving en houdt zich bezig met onderzoek naar het culturele leven in vroeger tijd. Als academische discipline bestrijkt cultuurgeschiedenis diverse maatschappelijke domeinen zoals kunst, vrijetijdsbesteding, religie en wetenschap, politiek, zorg, en het dagelijks leven.
  • Dienstadel
    Zie ministerialiteit
  • Ding
    In de geschiedenis van de rechtswetenschappen is een ding in de Germaanse tijd een volksvergadering die recht kon spreken (en dus als rechtbank fungeerde).
  • Dijkgraaf
    Is de benaming voor de voorzitter van een waterschap, in Vlaanderen polder genoemd. Een dijkgraaf is vergelijkbaar met de functie van burgemeester. Een dijkgraaf maakt geen deel uit van het algemeen bestuur en heeft daarin ook geen stemrecht. In het dagelijks bestuur van een waterschap heeft hij wel zitting en stemrecht.

  • Dorp: Zicht op Zevenhuizen 1943

    Dorp
    Is een kleine nederzetting: een plaats of kern waar meerdere mensen bij elkaar wonen. Dorpen worden aangetroffen in landelijk gebied en waren tot de industriële revolutie en de daarmee gepaard gaande verstedelijking de meest voorkomende woonplaatsen.

  • Dom
    Zie Kathedraal
  • Drost
    Een drost, landdrost of drossaard was een Nederlands bestuursambtenaar die een bepaald gebied bestuurde.
  • Dwangburcht

    Of dwangkasteel is een versterkt bouwwerk waarvanuit de bewoners van de plaats of de omliggende regio of streek onder bedwang worden of werden gehouden. Dwangburchten werden in Europa met name tijdens de Hoge en  gebouwd en gebruikt. Dwangburchten werden vooral neergezet om de opstandige bevolking onder bedwang te houden. Vanuit deze burchten of kastelen kon de overheerser diens autoriteit over het volk uitbreiden. In de Lage Landen zijn er veel dwangburchten geweest. Mede door de afwisselde gebieden van wildernis, moerassen, meren, landerijen en terpen was het soms moeilijk om na verovering van het gebied het gewone volk onder controle te houden en opstanden te onderdrukken. Dwangburchten waren hierbij vaak een goed hulpmiddel.

  • Edelen
    Zie adel.
  • Eerstgeboorterecht
    Het eerstgeboorterecht of primogenituur is het, bij verschillende volkeren en tradities voorkomende, recht van het oudste kind (meestal zoon) op de gehele erfenis of een groter deel van de erfenis dan jongere kinderen. Het is vooral van belang bij een troonopvolging waarin het oudste kind de eerste in lijn van opvolging is.
    Het recht heeft als voordeel ten opzichte van een proportionele verdeling van de erfenis dat het versplintering van landbouwgronden en andere eigendommen tegengaat. Dit heeft ook een nadeel: er is geen proces van geleidelijke herverdeling. In de middeleeuwen was het voortdurende adellijke monopolie op landbouwgrond de belangrijkste reden van het stagneren van de rurale economie, en dus van de ontstellende armoede onder horigen.
  • Eigenerfde
    Of eigengeërfde was tijdens de middeleeuwen en het ancien régime iemand die vrij-eigen of allodiaal grondbezit van enige omvang had. Theoretisch zouden de edelen behoren tot de eigenerfden. In de praktijk werd de term slechts gebruikt voor niet-adellijke grondbezitters.
  • Eigenschapsnaam
    Naam die een eigenschap beschrijft, zowel fysiek als psychisch, zoals: De LangeDe WildeLiefhebber, De Vreugd , De Wittedie Blonde.
  • Empireadel of noblesse d’empire, werd verleend door keizer Napoleon I vanaf 1804 maar vooral tijdens de periode 1808-1814. Bonaparte, die onder het ancien régime zelf tot de kleine Corsicaanse adel behoorde, wilde een nieuwe aristocratie, weldra een nieuwe adel tot stand brengen, die de elites van zijn keizerrijk groepeerde. Tijdens de korte periode van het Koninkrijk Holland, onder koning Lodewijk Napoleon, werden een paar adellijke gunsten verleend. Tijdens de daaropvolgende periode van aanhechting bij het Franse keizerrijk werd aan 36 personen een keizerlijke titel verleend. Deze empiretitels werden na 1814 in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden niet erkend.
  • Eretitel is een titel die de drager eer aandoet en voor of na de naam gevoerd kan worden. Er zijn talloze voorbeelden waarvan in Nederland en België die van een Minister van Staat het bekendste is. Een eretitel moet worden onderscheiden van een adellijke titel, een predicaat, het verwante ereburgerschap, en een erefunctie. Het is een onderscheiding, al is de eretitel niet tast- en draagbaar.

  • Erfpacht
    Is een zakelijk recht, een vorm van pacht waarbij de pacht niet eindigt als de verpachter sterft (of de pacht opzegt).
    De erfpachter heeft in economische zin een positie die nagenoeg gelijk is aan de positie van de eigenaar. Hij mag de grond in erfpacht voorzien van een opstal en de erfpachter heeft het recht het erfpachtrecht, inclusief de opstal, te verkopen.

  • Familienaam
    Zie achternaam
  • Feodalisme
    Of de feodaliteit (van het Latijnse feudum of “leen”) is in politieke zin het leenstelsel dat van de val van het West-Romeinse Rijk (ca. 500) tot in de nieuwe tijd in Europa bestond. Grond werd in dit stelsel door leenheren toebedeeld aan hun leenmannen, in ruil voor een verplichting van persoonlijke trouw, militaire bijstand en belastinginkomsten.
  • Gaarmeester
    Beambte belast met de inning van gelden, inzonderheid van de omslagen van landen en polders. Thans alleen nog in gebruik als historische term.
  • Geestelijke

    Is iemand die, vaak door een bepaalde religieuze wijding, de bevoegdheid heeft gekregen om godsdienstonderricht te geven en/of bepaalde gewijde handelingen te verrichten en/of religieuze bestuursfuncties uit te oefenen.

  • Geestelijkheid
    Of clerus is het geheel van geestelijken van een bepaalde geestelijke groepering of een land. De katholieke geestelijken worden ook clerici genoemd (enkelvoud: clericus) en de geestelijkheid clerus.  In de middeleeuwen behoorden de geestelijken tot de eerste stand.
    De eerste stand had veel voorrechten. Zo mocht ze onder meer belastingen heffen, hoefden ze geen belastingen te betalen, geen krijgsdienst te verrichten en had ze een eigen rechtbank. Het waren ook grootgrondbezitters en omdat ze de enigen waren die konden lezen en schrijven, hielpen ze de koning in het bestuur. De clerus had maar één plicht: bidden voor het zielenheil van het volk, zodat ze in de hemel terecht zouden komen.
    Er waren hoge en lage geestelijken. De hoge geestelijken waren de kardinalen en bisschoppen, de lage geestelijken waren de monniken, priesters en nonnen. In conflicten tussen standen was de geestelijkheid soms ook verdeeld: de hoge geestelijkheid, meestal afkomstig uit de aristocratie, was vaak op de hand van de adel, de lage geestelijkheid die dicht bij het ‘gewone volk’ stond koos vaak voor de derde stand.

  • Gehucht
    Is een woonplaats die kleiner is dan een dorp. Deze plaats beschikt vaak maar niet noodzakelijk over een kerk of kapel. In Nederland spreekt men ook wel van een “buurtschap“; een duidelijk onderscheid tussen een gehucht en een buurtschap valt niet te maken.
  • Gemeente

    Is een groep van woonkernen (dorpen, steden) met het bijbehorende gebied die samen worden bestuurd door een politiek apparaat. De gemeente is in de meeste landen de onderste laag uit het politieke bestuursstructuur. De lagen boven de gemeente zijn in Nederland achtereenvolgens de provincie en de rijksoverheid.

  • Gemeenteraad
    Is een groep van gekozen volksvertegenwoordigers binnen een gemeente. Dit orgaan controleert het dagelijks bestuur (in Nederland: het college van burgemeester en wethouders; in België: het college van burgemeester en schepenen). Een lid van de gemeenteraad wordt gemeenteraadslid genoemd.
  • Gemeenteraadslid
    Ook wel afgekort tot ‘raadslid’ in de spreektaal, is een gekozen volksvertegenwoordiger binnen een gemeente. Alle gemeenteraadsleden van één gemeente vormen samen de gemeenteraad van de betreffende gemeente.
  • Genealogie
    Of stamboomonderzoek is een discipline van de geschiedkunde die zich bezighoudt met voorouderlijk onderzoek en de afstamming van een familie. De genealogie mag niet met de gezinsgeschiedenis worden verward.
  • Genealogische Bronnen
    Veel gegevens heb ik van mijn directe families uit ons Familiedossier Ooms-Braat, maar voor de verdere voorouders heb ik ook gegevens via archieven, boeken en via pagina’s op internet.
  • Geografie
    Of Aardrijkskunde. Geografie (Oudgrieks: γῆ, aarde en γράφειν, (be)schrijven) is een wetenschappelijke discipline die zich bezighoudt met het bestuderen van het aardoppervlak, het in kaart brengen van vormen van bijvoorbeeld cultuur, het plantenleven en de dierenwereld, gebruik van het milieu en verkeer en het beschrijven van het landschap overal op de wereld.
  • Geschiedenis

    Verwijst in de eerste plaats naar de vakdiscipline die zich bezighoudt met de studie van chronologische ordening van gebeurtenissen, zich daarbij baserend op een kritisch onderzoek van bronnen. De bedoeling is inzicht te verkrijgen in culturen en volken uit het verleden. Geschiedenis in de ruime betekenis verwijst ook naar alles wat in het verleden heeft plaatsgevonden.

  • Geslachtsnaam
    Zie achternaam

  • Gewest
    Was tot aan de Franse tijd een benaming voor een landsheerlijk gebied in de Lage Landen en als zodanig een voorloper van de huidige provincie. Onder keizer Karel V bestonden de Habsburgse Nederlanden medio 16e eeuw uit zeventien gewesten, die ook wel de Zeventien Provinciën werden genoemd.

  • Gilde

    Was in de tijd van het Ancien Régime een belangenorganisatie van personen met hetzelfde beroep. In sommige delen van de Nederlanden sprak men van ambachten. Gilden en ambachten hebben vanaf de middeleeuwen tot eind 18e eeuw bestaan. In een gilde werd kennis en ervaring uitgewisseld. Nieuwe gildeleden werden opgeleid in het vak. Na een gedegen opleiding kon een leerling erkend worden als vakman met de titel gezel en uiteindelijk de titel “meester” verkrijgen na het doen van de gilde- of meesterproef.

  • Gouw
    Is een territoriaal en institutioneel onderdeel van een Gallo-Romeins, Germaans of Slavisch stamgebied. Er waren Germaanse gouwen in het huidige Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, België, Nederland, Luxemburg, Noord- en Oost-Frankrijk en Noord-Italië. Gouwen hadden meestal natuurlijke grenzen, zoals rivieren, kusten, heuvelruggen of bergketens of dichte wouden. Ze werden bestuurd door een Gouwgraaf.

  • Gouwgraaf
    Was het hoofd van een gouw in het Frankische Rijk. Hij had een bestuurlijke, militaire en juridische functie. Gouwgraven werden eerst uit de directe omgeving van de vorst geworven, later uit de lokale adel. Zij vormden samen met de bisschoppen en abten de Frankische aristocratie. De gouwgraaf was verantwoordelijk voor zijn eigen gouw en moest verantwoording afleggen aan de vorst. Dit maakte het voor de Frankische koningen, later hofmeiers en keizers, gemakkelijker om het grote rijk te kunnen besturen. Het ambt was niet erfelijk. Benoemingen waren in principe voor het leven, maar in geval van wanbestuur of verval in ongunst kon de vorst de gouwgraaf ontslaan en een vervanger benoemen. Toen het Frankische Rijk in de 9e eeuw echter uiteenviel door troonstrijd en het centrale gezag wegviel, werd het grafelijk ambt erfelijk en ontstonden geleidelijk steeds meer grafelijke dynastieën in West-Europa.
  • Graaf
    Een adellijke titel. Het vrouwelijke equivalent is gravin. In rangorde van de Belgische en Nederlandse adel staat de graventitel boven die van burggraaf en onder die van markies (markgraaf). De graaf (letterlijk “schrijver”) deed zijn intrede in het Frankische Rijk toen dat te groot werd om vanuit één punt te besturen. Hij was de officiële vertegenwoordiger van de vorst in het hem toegewezen gebied (gouw). Meestal werden de gouwgraven benoemd uit leden van aanzienlijke families en namen zij met de bisschoppen en abten deel aan de grote rijksvergaderingen.

  • Graafschap
    Graafschap (gebied), een gebied bestuurd door een graaf.
  • Groothertog is een vorstelijke titel die lager is dan die van koning, maar hoger dan die van (soeverein) hertog of prins. Het vrouwelijke equivalent is Groothertogin. Momenteel is er nog slechts één land in de wereld dat door een groothertog wordt geregeerd, namelijk het groothertogdom Luxemburg.
  • Habsburgse Nederlanden was een benaming voor de Nederlanden gedurende de tijd dat ze geregeerd werden door vorsten uit het huis Habsburg. Deze periode begon in 1482 en eindigde voor de Noordelijke Nederlanden in 1581 en voor de Zuidelijke in 1795.
  • Handmerk
    Was een persoonsgebonden merkteken dat door analfabeten in de middeleeuwen werd gebruikt om akten te “ondertekenen”. Het handmerk is voortgekomen uit het huismerk.
  • Havezate
    Of havezathe of havesate is een versterkt huis (burcht), hofstede, hof of hoeve. Oorspronkelijk was het een benaming voor een grote boerderij met land. In de 17e eeuw was de havezate een riddermatig goed. Het bezit hiervan was een voorwaarde voor lidmaatschap van een ridderschap. Havezaten kwamen voor in het graafschap Zutphen (in de 13e eeuw circa 40), in Overijssel (circa 122) en Drenthe (circa 18).

  • Heilige Geestmeester, ook wel dismeester genoemd, was verbonden aan de Tafel van de Heilige Geest, het armbestuur zoals dat was ontstaan in de Nederlanden in de Middeleeuwen. De Heilige Geest werd toen gezien als de Vader der Armen. Anders dan de naam doet vermoeden was de Heilige Geestmeester geen kerkelijke, maar een wereldlijke functionaris. De Heilige Geestmeesters hadden tot taak het beheren van de bezittingen van de Tafel van de Heilige Geest (ook wel ‘Armendis’ of ‘Armentafel’ genoemd), zoals huizen en voorraden graan, en het houden van toezicht op de uitdelingen van bijvoorbeeld brood aan de armen.

  • Heilige Roomse Rijk (Duits: Heiliges Römisches Reich, Italiaans: Sacro Romano Impero, Latijn: Sacrum Romanum Imperium) was een rijk in Centraal-Europa en omringende gebieden. Het ontstond in de middeleeuwen en werd in 1806 opgeheven. Het was geen staat in de moderne betekenis van het woord, maar een politiek verband van wereldlijke en kerkelijke gebieden die direct of indirect onderworpen waren aan de soevereiniteit van de Rooms-Duitse keizer of koning.
  • Heemraad

    Is in Nederland een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap. Een heemraad heeft een vergelijkbare functie als een wethouder bij een gemeente. Vroeger was de heemraad ook het college van raadslieden dat de dijkgraaf adviseerde. Een heemraad wordt door het algemeen bestuur van een waterschap gekozen in het dagelijks bestuur van een waterschap. Dit dagelijks bestuur van een waterschap wordt ook wel college van dijkgraaf en heemraden genoemd. De eerste heemraden in de Nederlanden ontstonden in de Middeleeuwen, toen ook de eerste waterschappen werden opgericht. De boeren die zich hierbij aansloten kozen uit hun midden een vertegenwoordiger.

  • Wapen Heer van Arkel

    Heer
    De heer of vrijheer, soms ook wel vrouwe of vrijvrouwe, was in het ancien régime de heerser van een heerlijkheid. Hij was doorgaans een leenman van het landsheerlijke gezag boven hem.

  • Heerlijke rechten
    Het bezit van een heerlijkheid is iets anders dan het bezit van grond. Het bezit van een heerlijkheid gaf de eigenaar slechts bepaalde rechten. Het kon zelfs voorkomen dat de heer geen grondbezit in zijn heerlijkheid had. Met ‘heerlijkheid’ werd dan het gebied aangeduid waar die rechten betrekking op hadden. Binnen de heerlijkheid was de heer gerechtigd om lokale overheidsdienaren en gezagsdragers (zoals een meier, baljuw of schout) te benoemen. Met name het benoemen van deze ambtenaar (een soort burgemeester, politiecommissaris en kantonrechter in één persoon verenigd) gold als een belangrijk recht, aangezien dit inkomsten (uit rechtspleging en boetes) met zich meebracht. Op zich had de heer het recht zelf als meier of schout op te treden, maar veelal lieten de heren zich vertegenwoordigen door een door hen benoemde schout. Door de controle over het schoutsambt en de lokale rechtspraak, kon de heer zich in ‘zijn’ heerlijkheid als een kleine potentaat gedragen. Er bestonden nochtans tal van beperkingen. Veelal beschikte de heer slechts over de lagere of middele jurisdictie. De zware geldboeten en lijfstraffen vielen onder de hogere jurisdictie die door grafelijke of hertogelijke ambtenaren werd waargenomen (hoofdschout, hoofdmeier, drossaard, amman). Bovendien diende de heer zich steeds te gedragen naar het plaatselijke gewoonterecht.
  • Heerlijkheid
    Een heerlijkheid is een bezitting van een heer (of vrijheer, in het geval van een van een zogenaamde hoge of vrije heerlijkheid) waaraan bepaalde heerlijke rechten zijn verbonden. Als bestuursvorm kwamen heerlijkheden voort uit een feodale onderverdeling van het overheidsgezag in de middeleeuwen. Met de term heerlijkheid wordt dan aangeduid het territorium of leen van een landsheer, die in dit gebied de volle heerlijke rechten uitoefende. Grotere heerlijkheden konden wel land worden genoemd. Bij een landsheerlijkheid was de heer soeverein, dat wil zeggen aan geen hoger landrechtelijk gezag onderworpen.
  • Heervaart
    Dat was een soort dienstplicht in de middeleeuwen en hield in dat in tijden van oorlog de graaf of landsheer een aantal mannen per ambacht verplichtte om voor korte duur krijgsdienst te verrichten.
  • Wapen heren van Foreest

    Heraldiek verwijst onder meer naar de gewoonte die in Europa is ontstaan in de loop van de twaalfde eeuw, om wapenuitrustingen van ridders te versieren met symbolische voorstellingen, zogenoemde emblemen waaruit later de wapens zijn ontstaan. Heraldische wapens onderscheiden zich van preheraldische versierselen doordat ze permanent en erfelijk van karakter zijn.
    Onder heraldiek verstaat men ook de duiding van het geheel van conventies en regels die de samenstelling en het gebruik van de heraldische wapens regelt. Aansluitend daarop ontstond een regionaal gekleurd wapenrecht.

  • Herenboer
    Of scholteboer is een term om een boer aan te duiden die voldoende kapitaal heeft om niet zelf zijn land te bewerken maar hiervoor personeel in dienst heeft.
  • Herendienst
    Is een dienst die een bepaalde groep personen aan een vorst of edele moet leveren. In de Middeleeuwen waren de horigen verplicht om herendiensten aan hun heer te verlenen. Deze bestonden uit een aantal bij contract afgesproken werkdagen.
  • Herkomstnamen
    Namen die de plaats aangeven waar de eerste naamdrager vandaan kwam, met name steden, dorpen en landen, zoals: Van Alphen, Den AmersfoorderVan Brandwijk, BroeckhuysenVan GamerenGoudswaardHonkoopVan KleefKoolwijkNoorloosVan OostrumVan Wageningen
  • Hertog
    Is een hoge adellijke titel, maar kan soms ook een (lagere) vorstelijke titel zijn, maar niet noodzakelijk met groot territoriaal belang.
    Het vrouwelijke equivalent is hertogin. Oorspronkelijk was een hertog een Germaanse legeraanvoerder (van heir, Oudgermaans harja = ‘leger’ + tugan = ’trekken’) die (tijdelijk) werd aangeduid om de koninklijke heervaart aan te voeren. Ook in de Frankische tijd komen we deze titel tegen. Een hertog is van dan af de militaire bestuurder, die als taak heeft de beveiliging en de integriteit van een bepaald gebied te verzorgen. Geleidelijk aan werden deze territoriale hertogdommen een ambtsleen (beneficium), waarbij koninklijke hoedanigheden werden gedelegeerd aan de titeldrager. Vanaf de 10e eeuw begint de titel erfelijkheidskenmerken te vertonen, onder meer doordat het ambt vaak binnen één stamgeslacht verankerd bleef. Het eindbeslissingsrecht bij de toekenning berustte steeds bij de Duitse koning.
  • Hertogdom
    Was het gebied dat bestuurd werd door een hertog. De titel kwam oorspronkelijk vooral in het Frankische Rijk voor. De hertog (dux) oefende een provinciaal bestuur uit, direct onder de koning. Een hertogdom bestond oorspronkelijk uit een aantal graafschappen. In de Nieuwe Tijd werd de titel hertogdom verbonden aan een heerlijkheid met hoge rang, zonder soevereiniteit.

  • Hiërarchie

    Is een manier om personen, objecten of gegevens te ordenen volgens asymmetrische relaties daartussen, waarbij meerderen met minderen worden verbonden. Deze activiteit wordt ook wel classificatie genoemd. Elk element in een hiërarchie kan vanaf een ander element bereikt worden door een relatie in een bepaalde richting te volgen, maar het is niet mogelijk om bij een bepaald element terug te komen door de relaties altijd in een bepaalde richting te volgen.

  • Hoeve
    Zie Boerderij
  • Hofadel is een groep families binnen de adelstand die het recht heeft om functies binnen het hof van een vorst te bekleden. In Frankrijk waren in de jaren voor de Franse Revolutie, het zogenaamde “Ancien Régime” families uit de oeradel met uitzonderingen van anderen gerechtigd om de koning te dienen in de hoogste functies. Volgens de strenge etiquette hadden zij rechten, het binnengaan van bepaalde vertrekken, het aannemen van functies en gouverneurschappen, die anderen niet bezaten. De term wordt ook gebruikt om de adel aan het hof te onderscheiden van de landadel die op het eigen kasteel bleef wonen.

  • Hofmeier was oorspronkelijk de titel van het hoofd van de huishouding aan het hof van de Germaanse koninkrijken in de vroege middeleeuwen en zou vooral in de Frankische koninkrijken van de 7e en 8e eeuw aan het hof van de Merovingen aan belang winnen. De hofmeier was aanvankelijk degene die de hofhouding van de Merovingische vorsten beheerde. Door het stijgend aantal zwakke en jeugdige vorsten op de troon aan het einde van de Merovingische periode, zagen de hofmeiers kans hun macht te vergroten. Ze namen deze geleidelijk over, waardoor er verschillende conflicten ontstonden. Het was uiteindelijk een familie van hofmeiers van Pepiniden of Pippiniden (de latere Karolingen) die de macht van de Merovingen of Merovingers overnam. Karel Martel was zo’n machtige hofmeier. Daarop volgde de definitieve machtsovername van Pepijn de Korte in 751 met goedkeuring van de paus.
  • Hofstede
    Zie Boerderij
  • Hoge adel onderscheidt zich in de bronnen doordat zij werden aangesproken
    als ‘hoghe ende moghende heeren,’ terwijl lagergeplaatste edelen het
    moesten doen met ‘edele ende weerde heeren.’ Verder behoorden tot de hoge
    adel ongetwijfeld ook die personen en families die de titel van baanrots, baron, burggraaf, graaf of hertog bezaten.
  • Hoge Middeleeuwen
    Of volle middeleeuwen wordt door westerse historici gewoonlijk die periode in de geschiedenis van Europa bedoeld die duurde van ca. 1000 tot ca. 1250. In de periode ervoor werd Europa geteisterd door invallen van Vikingen, Moren, Magyaren en roversbendes. In de hoge middeleeuwen kwam er meer stabiliteit in de Europese politieke verhoudingen, de economie, handel en bevolking groeide weer en het geestelijke en culturele leven maakte een heropleving door zoals blijkt in de stroming van de gotiek en de zogenaamde renaissance van de twaalfde eeuw.
  • Hoogheemraad
    Zie Heemraad.
  • Hoogheemraadschap
    Zie Heemraadschap
  • Horigen waren in de Middeleeuwen de armste mensen. Ze waren het laagste in de maatschappij. Het waren arme boeren en werklieden die een stukje land van een rijke adellijke kasteelheer pachten. Dat gebied mochten zij bewonen, in ruil voor een deel van hun oogst dat zij aan hun landheer afstonden ieder jaar.
  • Horigheid beschrijft een maatschappelijke toestand. In de middeleeuwen, en ook daarvoor en daarna, waren horigen boeren of ‘cijnsboeren’ die aan hun land verbonden waren, zonder dit te bezitten, en met bepaalde verplichtingen aan de landbezitter.
  • Hospitaalridder
    Is tegenwoordig een graad in sommige ridderlijke orden. De hospitaalridders zijn de medisch geschoolde ridders die zich daadwerkelijk met de verzorging van zieken bezighouden.
  • Huisman
    Huesman of meier (Lat. Villicus, maiorum, Husmann, Hausmann) is de Middeleeuwse naam voor een vrije boer die zijn eigen boerderij bezit. Vanaf de 7e eeuw ontstaat in Noord-Europa een feodaal stelsel van leenheren en leenmannen. Verreweg de meeste boeren maken zichzelf afhankelijk van een leenheer door het grondbezit aan de leenheer te schenken in ruil voor bescherming. Een aantal boeren blijven zichzelf verdedigen, houden hun eigen grond en gaan over tot het pachten van de grond van de leenheer. Deze boeren worden vrije of weerboeren genoemd. De officiële benaming voor deze boeren werd Huesmann (Husmann, Hausmann).
    Vanaf de 13e eeuw krijgen veel Huesmannen de gepachte grond in erfpacht en vormt dit met hun eigen grond de erfhoeve (Erbhof).

  • Huismerk
    Is een eenvoudig gelijnd hoekig teken waarmee een persoon of een boerderij en het daarbij behorende bezit worden aangeduid. Een huismerk wordt door sommige schrijvers beschouwd als een niet-adellijk familiewapen dat erfelijk is.

  • Huurling
    Zie huursoldaat
  • Huursoldaat
    Of huurling is een soldaat die op commerciële grondslag dienst neemt in een leger. Het verschijnsel is zeer oud.
  • Johanniter Orde in Nederland
    Is een Nederlandse ridderlijke orde en protestantse evenknie van de Maltezer Orde. Ze werd in haar huidige vorm in 1946 opgericht door koningin Wilhelmina, als opvolger van de in 1909 door haar opgerichte Commenderij Nederland van de Balije Brandenburg der Johanniter Orde.
  • Jonkheer
    Is een adellijk predicaat in Nederland en een adellijke titel in België. Het vrouwelijke equivalent is jonkvrouw. Dit predicaat wordt gevoerd door de meeste leden van adellijke families. Het duidt aan dat men wel tot de adel behoort, maar geen titel heeft.
  • Kanselier (Latijn: cancellarius) was het hoofd van een kanselarij (Latijn: cancellaria), het bureau waar de oorkondes en andere documenten van een bepaalde vorst of andere bestuurlijke instelling werden opgesteld, bezegeld en uitgevaardigd. Vaak was de kanselier tegelijk een hoge adviseur van de vorst en groeide hij in bepaalde landen uit tot een regeringsleider.
  • Kardinaal

    Is een rang (eigenlijk meer: een waardigheid) in de hiërarchie van de Rooms-Katholieke en Anglicaanse Kerk. Het is na de paus de hoogste rang.

  • Kasteel

    Is een zelfstandig versterkt bouwwerk dat onder middeleeuwse omstandigheden te verdedigen was. De benaming kasteel wordt ook wel gebruikt voor jongere bouwwerken die qua vorm aansluiten bij een kasteel.Het kasteel combineerde oorspronkelijk de functies van verdedigbaarheid en bewoonbaarheid aan een beperkte groep mensen, variërend van een adellijke familie tot een militair garnizoen. Een kasteel is als militaire structuur groter dan een toren maar kleiner dan een versterkte stad. Een kasteel kan bestaan ​​in een stad, maar moet daarvan kunnen worden afgesneden door het sluiten van een hek of het ophalen van een ophaalbrug. Een sterk kasteel wordt ook wel aangeduid als burcht of slot.

  • Kathedraal
    Of dom is de kerk waar een bisschop zetelt. De benaming valt te herleiden tot ecclesia cathedralis, kerk van de zetel. Die zetel is letterlijk de zetel van de bisschop, die aan de zijkant van het priesterkoor van de kerk staat opgesteld, in de vroegchristelijke kerk in de exedra of de koorapsis.  Deze zetel heet in het Latijn cathedra.
  • Keizer
    Is de hoogste vorstelijke titel en staat voor de heerser waaraan alle andere vorsten ondergeschikt zijn. Tijdens een groot deel van de Europese geschiedenis kon er vanuit de Romeins-christelijke traditie maar één keizer zijn, wiens gezag aanvankelijk bovendien een sterk religieuze basis had. Deze wereldlijke hoogste heerser had dan ook maar één gelijke, namelijk de hoogste geestelijke heerser: de paus. De titel keizer wordt daarnaast ook gebruikt voor niet-Europese vorsten met een vergelijkbare status. Een keizer staat aan het hoofd van een keizerrijk. Het vrouwelijke equivalent is keizerin, maar in het Byzantijnse Rijk werd de titel keizer ook door vrouwen gevoerd.

    Karel de Grote

    Karel de Grote werd in 800 de eerste keizer van het Frankische Rijk. Nadat Karel de Grote in 800 tot keizer werd gekroond, werd zijn rijk in de 9e eeuw onder zijn kleinzonen verdeeld en was de keizerlijke titel, na de moord op Berengarius I van Friuli in 924, bijna veertig jaar vacant, voordat Otto de Grote op 2 februari 962 tot keizer werd gekroond van wat later het Heilige Roomse Rijk zou worden genoemd.

  • Keizerlijke Nederlanden
    Zie Oostenrijkse Nederlanden
  • Keizerrijk
    Een rijk met een keizer aan het hoofd.
  • Kerkgebouw
    of kerk (uit het Grieks: Κυριακη (οικια); kyriakon = huis des Heren) is een gebouw waar christenen godsdienstoefeningen houden. Een kerk wordt ook wel bedehuisgebedshuisGodshuis of tempel genoemd. Veel kerkgebouwen zijn monumenten en in de meeste westerse steden en dorpen staat de kerk centraal in het centrum.
  •  Keuterboer is een boer met een zodanig klein bedrijf dat hij zijn inkomsten moet aanvullen met loondienst. Al in de middeleeuwen werd er onderscheid gemaakt tussen de eigenerfde die een volledig erf (waardeel) bezat, en eigenaren van keutersteden (Nedersaksisch köter), kleine “onvolledige” goederen (vergelijk kot). Dit woord heeft een gemeenschappelijke stam met het Franse coterie en het Engelse cottage. In tegenstelling tot de eigenerfden hadden ze geen stemrecht in de buurschap marke. Keuterboeren bewerkten een stukje grond en hadden wat (klein)vee maar waren meestal niet in staat daarmee volledig in hun eigen onderhoud te voorzien. Daarom werkten veel keuterboeren als aanvulling op hun inkomen als landarbeider bij herenboeren of in fabrieken.

  • Klooster
    Een klooster (van het Latijnse claustrum, afgesloten ruimte) is een gebouw of een samenstel van gebouwen dat dient tot huisvesting van een groep of gemeenschap van mannen of vrouwen, vaak monniken of monialen genoemd, die zich uit de wereld heeft teruggetrokken om een godsdienstig leven te leiden.
  • Kloosterorde
    Is een orde van religieuzen, mannen of vrouwen, die zich verenigd hebben omtrent een gemeenschappelijke geloofsopvatting en kloosterregel waaraan zij gebonden zijn, en op een permanente wijze samenleven binnen één en dezelfde plaatselijke gemeenschap, een klooster of een tempel. Meerdere kloosters van gelijkgezinde religieuzen vormen samen een kloosterorde.
  • Kluizenaar

    Of heremiet, eremiet, anachoreet is een religieuze man of vrouw die in afzondering leeft in een kluizenarij of hermitage, buiten de bewoonde wereld. De aanduiding komt van het Griekse woord ἔρημος, dat “eenzaam, onbewoond, verlaten” betekent.

  • Koning

    Koning is na keizer de hoogste vorstelijke titel. Met deze titel wordt het (mannelijk) staatshoofd van een koninkrijk aangeduid. Het vrouwelijke equivalent is koningin.

  • Koningsgoed
    is onroerend goed dat ten behoeve van een Frankische koning werd geëxploiteerd. De zeggenschap over een rijks- of koningsgoed viel in het Frankische Rijk rechtstreeks onder de koning. Vele allodiale goederen vinden hun oorsprong in een koningsgoed, dat door de koning wegens bewezen diensten aan een persoon werd gegeven. Dit in tegenstelling tot leengoederen waarbij men slechts het vruchtgebruik over de betrokken goederen verwerft en de “blote eigendom” bij de leenheer blijft. Grond kon door de koning of Keizer in gebruik worden uitgegeven als heerlijk goed of als allodiaal goed. Bij heerlijke goederen kwamen rechtsvormen in aanmerking als leenrecht, dienstrecht, hofrecht. Bij allodiale goederen was er eerder sprake van pacht of erfpacht. Bij allodiale goederen was het bezitsrecht absoluut. Bij de Staatsregeling van 1801 werd in Nederland het leenrecht afgeschaft en alle leenroerige goederen werden als allodiaal beschouwd.
  • Koninkrijk
    Is een monarchie en van origine een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon berust en is een soevereine staat.
  • Kroondomein
    Het kroondomein is het privébezit van een koning, dat wil zeggen de regerende monarch van een monarchie. Uit zijn of haar kroondomein kan de monarch een inkomen betrekken. Het kroondomein bestaat meestal voornamelijk uit landgoederen met paleizen en kastelen die als koninklijke residentie dienen en bossen waarin de monarch kan jagen. Ook kan het kroondomein activa zoals aandelen omvatten.
    In het feodale leenstelsel van de Middeleeuwen was het kroondomein het gebied dat direct onder de monarch viel. De andere delen van het koninkrijk vielen alleen indirect onder de koning omdat ze eigendom waren van edelen die leenplichtig aan de monarch waren.
  • Kruisridder Godfried van Bouillon

    Een kruisridder is de naam die werd gegeven aan de adellijke deelnemers aan de kruistochten. Zij namen “het kruis op” en droegen lange witte mantels met een opgenaaid kruis van rode, groene of zwarte stof. Uit deze mantelkruizen en de verenigingen van kruisridders en hospitaalridders zijn de eerste ridderorden ontstaan.

  • Koninkrijk Holland
    (toenmalige spelling: Koningrijk Holland, 1806 – 1810) was een vazalstaat door Napoleon Bonaparte opgericht voor zijn derde broer, Lodewijk Napoleon Bonaparte.
  • Koninkrijk der Nederlanden
    Is een soevereine staat samengesteld uit vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
  • Kroondomein
    Is het privébezit van een koning, dat wil zeggen de regerende monarch van een monarchie. Uit zijn of haar kroondomein kan de monarch een inkomen betrekken. Het kroondomein bestaat meestal voornamelijk uit landgoederen met paleizen en kastelen die als koninklijke residentie dienen en bossen waarin de monarch kan jagen. Ook kan het kroondomein activa zoals aandelen omvatten. In het feodale leenstelsel van de Middeleeuwen was het kroondomein het gebied dat direct onder de monarch viel. De andere delen van het koninkrijk vielen alleen indirect onder de koning omdat ze eigendom waren van edelen die leenplichtig aan de monarch waren.

  • Kwartierdrager
    Zie Proband
  • Kwartierherhaling
    Betekent dat dezelfde voorouder meermalen in een kwartierstaat voorkomt. Dat zal al snel optreden als de voorouders in een klein geografisch gebied woonden. Gaat men veel generaties terug, dan is dit verschijnsel onvermijdelijk.
  • Kwartierstaat

    Kwartierstaat
    In de genealogie is een kwartierstaat een opstelling van de kwartierdragers of probanden (degenen van wie men uitgaat) met alle directe voorouders in mannelijke en vrouwelijke lijn. Per generatieverdubbelt het aantal personen. Een kwartierstaat lijkt een beetje op een omgedraaid parenteel. De naam is afgeleid van de vier kwartieren van een wapenschild, waarin men dan de wapens van de vier grootouders plaatste. Wat veel mensen leuk vinden aan kwartierstaatonderzoek, is dat men allerlei familienamen tegenkomt, die uit grote delen van je eigen land of daarbuiten kunnen komen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een stamreeks, die in principe beperkt is tot de eigen familienaam.

  • Kwartierverlies
    Treedt in een kwartierstaat op wanneer een voorouder niet bekend is. Op den duur zal ieder onderzoek stoppen doordat iemands ouders niet bekend zijn.
  • Lage adel (niederadelkleinadel) is de term die wordt gebruikt voor de ministerialiteit of dienstadel om diens positie binnen de adel te determineren.
  • Lage Landen

    Of Nederlanden verwijst naar de laagvlakte in Noordwest-Europa die het stroomgebied vormt van de beneden-Rijn, de beneden-Maas en de Schelde. Aanvankelijk was de benaming slechts een onderscheid van laaggelegen gebieden in de Duitse landen met hogergelegen Bovenlanden. Vanaf de zestiende eeuw werd de Lage Landen een gangbare benaming voor de Nederlandse gewesten, ook wel aangeduid als VlaanderenNederlandenBelgiumPays-Bas en Zuidelijke Nederlanden. Onderling waren deze benamingen min of meer verwisselbaar. Ook voor de Nederlanden gold aanvankelijk dat NederlantNiederland of Niderlant slechts een onderscheid aangaven met hogergelegen gebieden die wel werden aangeduid met Oberlant (‘Opperland’)

  • Lakenkoper
    Ookwel wantsnijders, eertijds kleinhandelaren in wollen stoffen, importeerden de wol en verkochten op hun (gehuurde) standplaats in de lakenhal de zware lakense stoffen per el.
    Er wordt gesteld dat want (vanwaar wantsnijder) laken is, dat daar onderscheiden wordt in linnen, wollen en zijden want.

  • Landadel is de term waarmee de adel in tal van staatkundige en sociologische categorieën tegenover hofadel gesteld wordt.
    Een groot aantal edelen verbleef niet, of zelden, aan het hof. Zij beheerden hun bezittingen en bestuurden de steden en dorpen. Het ontbrak hun aan geld, opvoeding, zin, kwartieren of ambitie om aan het hof te leven.
  • Landgoed
    Is een groot stuk grond van meerdere hectares met landerijen, bossen en tuinen. Op een landgoed kunnen zich gebouwen bevinden zoals een buitenplaats, landhuis, kasteel, grote boerderij of kerk. Activiteiten als bosbouw, landbouw en recreatie kunnen een inkomstenbron voor de eigenaar vormen.
  • Landpoorter
    Was hij die de rechten van een poorter had, zonder stedeling te zijn.
  • Landsheer
    Is een algemene benaming voor een vorst die in een bepaald gebied de territoriale soevereiniteit bezat. De positie van een vorst als landsheer was niet afhankelijk van zijn adellijke titel. Een landsheer kon zowel hertog, graaf, heer zijn. Ook aartsbisschopen, bisschoppen, abten konden landsheerlijke rechten uitoefenen.

  • Landsheerlijkheid is het geheel aan overheidsrechten van een heer, alsmede het territorium waar deze rechten gelden, op grond waarvan deze heer soeverein is, dat wil zeggen aan geen hoger landrechtelijk gezag onderworpen. Landsheerlijkheden speelden in de Nederlanden een rol van de 10e tot de 18e eeuw. Ze ontstonden vanuit het bezit van allodiale en feodale (dat wil zeggen in leen ontvangen) domeinen van de lokale aristocratie, grafelijke rechten in gouwen die vanaf de negende eeuw als leen werden uitgegeven, en die vanaf de tiende eeuw erfelijk werden, door schenking of usurpatie verkregen koninklijke rechten en koninklijke goederen, voogdijgebieden of leke-abbatiaten over geestelijke goederen. De landsheren ontleenden hun titels (bisschopgraafhertogheer) aan hun belangrijkste rechten.

  • Late Middeleeuwen
    Een periode in de geschiedenis van Europa die duurt van ca. 1270 tot 1500. Ze kenmerkt zich door een toenemende verstedelijking in Europa, zware economische crises, een heropleving van de geldhandel, en het afbrokkelen van het feodaal systeem, en daarmee ook van de macht van de adel.

  • Leen was een gift van een leenheer aan een leenman. Aanvankelijk werd dit beneficium genoemd, vanaf de tiende eeuw feodum. Dit kon land zijn, maar ook een ambt of geldelijke inkomsten. In de ruileconomie ten tijde van het Frankische Rijk konden leenmannen echter vrijwel alleen beloond worden door hen gronden en het vruchtgebruik daarvan te geven. Door dit leen bond de heer zijn vazallen aan zich, bezegeld door het manschap. Voor beide partijen vloeiden hier verplichtingen uit. De vazallen waren verplicht de heer bij te staan met manschappen ten tijde van oorlog. De heer moest op zijn beurt hen beschermen en zorgen dat zij in hun levensonderhoud konden voorzien.

  • Leenman
    Zie vazal
  • Leenheer
    Zie heer of leenheer
  • Leenstelsel
    Of leenwezen, ook wel feodaal stelsel of de feodaliteit, is een bestuursvorm waarbij de leenheer zich van de persoonlijke afhankelijkheid van zijn vazallen of leenmannen verzekerde door het uitgeven van lenen.
  • Manschap (Middelnederlands: manscap) of manheid is de term voor het vazal zijn van een leenheer. Van deze hoofdbetekenis zijn verschillende andere betekenissen afgeleid. Zo kan manschap ook de eed van trouw zijn die een vazal zwoer aan zijn leenheer, de jaarlijkse verplichtingen die de vazal aan zijn leenheer moest nakomen of de gezamenlijke vazallen van een leenheer.
  • Marke
    Ook markegenootschap of boermarke genaamd, is een middeleeuws collectief van grotere boeren die gezamenlijk het beheer en gebruik van hun gemeenschappelijke gronden reguleerden. Het woord ‘marke’ (letterlijk grens of scheiding) wordt ook gebruikt om het gebied mee aan te geven dat bij een dorp hoort.
  • Markies
    Of markgraaf is een adellijke titel. In rangorde van de Belgische en Nederlandse adel staat de markiezentitel boven die van graaf en onder die van hertog.
  • Meier was vanaf de vroege middeleeuwen tot aan het einde van het ancien régime een beambte in dienst van een lands- of dorpsheer. De naam komt van het Latijnse adjectief māior (/ˈmɑːjɒr/), dat “grotere” of “oudere” betekent (vgl. E. mayor). De term bleef in het hertogdom Brabant in gebruik voor de hoge bestuurlijke functie van bewindhebber, onder meer in de meierij ‘s-Hertogenbosch. Van 1629 tot 1795 lag dit gebied in Staats-Brabant en werd het als een generaliteitsland bestuurd vanuit Den Haag. De Noordelijke Staten-Generaal stelden in plaats van de meier een hoogschout aan.
  • Meliores werd in de middeleeuwen gebruikt voor de rijkste inwoners van een stad of dorp. In deze periode werd ook de hoogste laag van de boerenstand vooral dankzij grondbezit en een bestuurlijke functie (schout, huisman) tot de meliores gerekend.

  • Metaforische naam
    Een naam die is ontstaan doordat de persoon ergens aan deed denken, vaak dieren, zoals: ElandDe HaanVos,
  • Metroniem
    Naam die aangeeft wie de moeder is, zoals: MariënLuyts
  • Middeleeuwen
    De middeleeuwen (ca. 500 tot ca. 1500) vormen in de geschiedenis van Europa de periode tussen de oudheid en de vroegmoderne tijd. Traditioneel situeert men dit door Italiaanse humanisten geïntroduceerde tijdvak tussen de val van het West-Romeinse Rijk in de vijfde eeuw en de renaissance die vanaf de veertiende eeuw in Italië begon. Afhankelijk van de focus die historici hanteren bestaat er echter nogal wat variatie in de afbakening van deze periode. De middeleeuwse periode wordt zelf weer onderverdeeld in de vroegehoge en late middeleeuwen.
  • Ministerialiteit is voortgekomen uit middeleeuwse feodale verhoudingen en bestaat uit dienst- of leenadel. Het het wegvallen van de macht en rechtsverhoudingen van het Romeinse Rijk (5e eeuw n.C.) ontstaat in Europa een versnippering van macht. Plaatselijke heersers werpen zich op als gewapend beschermer (leenheer) van een territorium. In de loop van de vroege middeleeuwen geeft vrijwel iedereen binnen deze territoria hun vrijheid op als leenman in ruil voor bescherming van de leenheer. Om zijn territorium te besturen geeft de leenheer gebieden uit aan lokale aanzienlijke personen. Deze personen (meliores) weten hun ambt door de vele onderlinge twisten en oorlogen van hun leenheren erfelijk te maken. Sommige leden van de ministerialiteit wisten dit erfelijkheidsrecht opgetekend te krijgen in een liber feodorum. Wanneer de leenheer naast erkenning van de erfelijkheid van het ambt vrijheid verleende (of erkende), stegen zij op in de lagere adel.

  • Moderne Tijd
    of Nieuwste Tijd is de meest recente (grote) periode in de westerse geschiedenis. De Moderne Tijd volgde in Europa op de Vroegmoderne Tijd. Volgens de traditionele indeling wordt de Europese geschiedenis in drie perioden onderverdeeld: Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In dat geval is de Moderne Tijd slechts een onderdeel van de Nieuwe Tijd.
  • Monarch
    Is het hoofd van een staat of deelstaat, aan wie de soevereiniteit over het gebied waarover hij of zij regeert in theorie of praktijk alleen toebehoort, of in enkele gevallen door het soevereine volk is opgedragen. De wijze waarop een monarch deze soevereiniteit uitoefent kan zeer verschillend zijn. In de geschiedenis bestaan voorbeelden van monarchen met absolute macht en van monarchen waarvan de bevoegdheden worden geregeld in een constitutie. Het woord is afgeleid van de samenstelling van de Griekse woorden monos (één) en arkhein (heersen). Een synoniem voor ‘monarch’ is daarom ‘alleenheerser’. In werkelijkheid is de macht van de meeste tegenwoordige monarchen beperkt of zelfs bijna verdwenen. De meeste monarchen worden aangewezen door erfopvolging maar er zijn uitzonderingen. In het verleden bijvoorbeeld de koning van Duitsland, de koning van Polen en de koning van Denemarken. Moderne voorbeelden van gekozen monarchen zijn de paus, de co-vorsten van Andorra en de koning van Maleisië.
  • Monarchie is van origine een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon berust, de monarch. Het woord is een samenstelling van de Griekse woorden monosμόνος, (alleen) en archeinἄρχειν, (heersen). In de Oudheid waren tegenhangers van de monarchie, politeia en aristocratie. Tegenwoordig is de tegenhanger van de monarchie een republiek.
  • Moniale
    Non (van het laat-Latijn nonnus = oud, gebruikt voor eerbiedwaardige personen) of (klooster)zuster is een katholieke of orthodoxe vrouw die de kloostergeloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid heeft afgelegd om een religieus leven te leiden.
  • Monnik
    Het woord monnik komt van het Griekse μοναχος (monachos), dat ‘eenzaam’ betekent, en het woord μονος (monos), dat ‘alleen’ betekent. Met de aanduiding monnik wordt iemand bedoeld die vanuit religieuze overtuiging afziet van het stichten van een gezin en die voor een speciale levensinvulling kiest.  De meeste monniken wonen echter over het algemeen bij elkaar in een klooster of abdij waar ze evenals de solitair levende kluizenaars een op gebed, godsdienstige riten en geestelijke oefeningen gericht leven leiden.
  • Nieuwe Tijd

    Is een periode in de westerse geschiedenis. De term heeft de volgende  betekenissen: de periode na de middeleeuwen tot heden. In dat geval begint de nieuwe tijd rond 1500 – of kort daarvoor – en duurt tot vandaag de dag.als alternatieve naam voor de vroegmoderne tijd. In dat geval begint de nieuwe tijd rond 1500 – of kort daarvoor – en duurt tot het begin van de negentiende eeuw. Vaak wordt ook het begin van de negentiende eeuw nog als ‘vroegmodern’ beschouwd. De hiernavolgende periode wordt dan in de regel nieuwste tijd (moderne tijd) genoemd.

  • Non
    Of (klooster)zuster is een katholieke of orthodoxe vrouw die de kloostergeloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid heeft afgelegd om een religieus leven te leiden.
  • Noordelijke Nederlanden
    Zie Republiek der Verenigde Nederlanden.
  • Oeradel bestaat uit families die geen verheffing in de adelstand is verleend zoals de latere briefadel.
  • Oostenrijkse Nederlanden
    (Latijn: Belgium Austriacum) is de verzamelnaam voor de tien tot elf provinciën die de Zuidelijke Nederlanden vormden toen deze tussen 1715 en 1795 (behalve 1790) bestuurd werden door de Oostenrijkse tak van het Huis Habsburg. Hiermee werden de Zuidelijke Nederlanden een autonoom onderdeel van de Habsburgse monarchie. Soms wordt ook gesproken van de Keizerlijke Nederlanden, om het onderscheid te maken met de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën.
  • Orde van het Heilig Graf van Jeruzalem (Latijn: Ordo Equestris Sancti Sepulcri Hierosolymitani, ook wel sepulchrijnen genaamd), is een rooms-katholieke ridderorde. De orde stamt uit de tijd van de Kruistochten en legt zich toe op het verspreiden van het katholieke geloof en het ondersteunen van caritatieve werken in het Heilig Land.
  • Palts is een niet verdedigbare koninklijke verblijfplaats in een geheel van residenties dat als een netwerk over het Frankenrijk en -later- het Duitse Rijk verspreid lag. Het woord is afgeleid van het Latijnse palatium (paleis). In de vroege middeleeuwen hadden de koningen geen vaste verblijfplaats, maar reisden ze het land rond, trekkend van palts naar palts. Dat was nodig om het contact met de lokale leiders te onderhouden. Ook was het een vorm van belastingheffing in natura, aangezien de geldeconomie was weggevallen. De koning en zijn gevolg werden gedurende hun verblijf op de palts onderhouden uit de daartoe opgespaarde opbrengsten van de streek.

  • Parenteel is in de genealogie een opstelling van een stamouderpaar of alleen een stamvader of een stammoeder (generatie I) met hun kinderen (generatie II) en al hun verdere afstammelingen, zowel in mannelijke als in vrouwelijke lijn uitgewerkt. Een parenteel lijkt een beetje op een omgedraaide kwartierstaat.
  • Patriciaat, afgeleid van het begrip patriciër, is een verzamelnaam voor de families die vanouds de bestuurders in een samenleving leveren.
    In abstracte zin kon tot aan het eind van de jaren zestig van de 20ste eeuw wel een groep mensen als zodanig worden aangewezen. In die zin dat leden van die groep een grotere kans maakten dan anderen een rol in enig bestuur te verwerven. Hun voorouders waren vaak ‘regenten’ geweest in de steden tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en hadden ook in de 19e eeuw het land en een verscheidenheid aan ondernemingen bestuurd. Traditioneel speelden zij in de polders van de Noordelijke Nederlanden een belangrijkere rol dan de adel die vooral uit landjonkers uit de provincie bestond.
  • Patricieërs
    Is oorspronkelijk de naam voor de leden van enkele Romeinse geslachten.
    Het begrip patriciër herleeft in de Lage Landen tijdens de late middeleeuwen, wanneer in de steden de voornaamste geslachten zich groeperen om de bestuurlijke functies (burgemeester, schepen en dergelijke) in een beurtrol te verdelen. Men werd tot zo’n functie slechts toegelaten indien afstamming van een van de geaccepteerde familiegeslachten aantoonbaar was.
  • Patroniem
    Naam die aangeeft wie de vader is, zoals: JansenPeeters.
  • Paus is het hoofd van de Rooms-Katholieke Kerk. De benaming paus is afkomstig van het Oudgriekse: πάππας, pappas, later gelatiniseerd tot papa, in de betekenis van vader. Eveneens werd de titel in de middeleeuwen opgevat als een acroniem van het Latijnse Petri apostoli potestatem accipiens (van de apostel Petrus de macht ontvangend). De regeerperiode van een paus wordt pontificaat genoemd. De paus draagt de titel Plaatsbekleder van Jezus Christus op Aarde, de opvolger van de heilige Petrus, de bisschop van Rome, het hoofd van de Rooms-Katholieke Kerk en is het staatshoofd van Vaticaanstad, het kleinste land ter wereld.

  • Poorter
    Een burger die zich het recht verworven had binnen de poorten van een plaats met stadsrechten te wonen. Men kreeg dit poorterrecht of burgerschap door zich laten registreren bij een magistraat van de stad”.
  • Predicaat (tot 2006 gespeld als: predikaat) is een toevoeging die, net als een academische titel, aan de voornaam voorafgaat, dit in tegenstelling tot adellijke titels die tussen de voornaam en de geslachtsnaam geplaatst worden. Adellijke predicaten worden verleend bij Koninklijk Besluit (KB). Van 1813 tot maart 1815 bij Soeverein Besluit (SB). Sommige predicaten zijn ook aanspreekvormen. Predicaten zijn in Nederland bij wet geregeld. De predicaten zijn niet hetzelfde als de titulatuur, daar onder wordt verstaan de manier waarop we personen aanduiden of aanspreken.

  • Priester
    Een priester is in vele religies zoals het boeddhisme, hindoeïsme en het christendom, een tussenpersoon tussen God en de (gelovige) mensen. Een priester is meestal een man, maar kan ook een vrouw (priesteres) zijn, afhankelijk van de voorschriften van de betreffende godsdienst.
  • primogenituur
    Zie Eerstgeboorterecht.
  • Privilege
    Is een recht dat aan een persoon, een groep personen of een organisatie wordt toegekend om deze meer of andere rechten te geven dan waarop men normaal aanspraak maakt. Men verkrijgt een voorrecht. De term privilege komt uit het Latijn.
    In de middeleeuwen werden privileges vaak in een plechtige oorkonde vastgelegd. Speciaal bij het aantreden van nieuwe vorstenprobeerden bijvoorbeeld leenmannen van hun leenheer en steden van hun landsheer voorrechten te verkrijgen. Dit werd vergemakkelijkt wanneer zij bereid waren voor een privilege goed te betalen. De verstrekking van een privilege was daardoor niet alleen een vorstelijk machtsmiddel, maar ook een instrument om dezelfde vorst financieel afhankelijk te maken.

  • Prins
    Is in sommige landen de hoogste adellijke titel, maar kan ook een vorstelijke titel zijn. Het vrouwelijke equivalent is prinses.
  • Proband
    Of probandus of probanda is bij genealogisch onderzoek de persoon die als uitgangspunt wordt gebruikt. De Latijnse benamingen probandus en probanda worden soms gebruikt bij respectievelijk mannelijke en vrouwelijke personen. Bij een kwartierstaat wordt de proband ook wel de kwartierdrager of kwartierdraagster genoemd.
  • Provincie
    Een provincie is een deelgebied van een land met een eigen regionale regering.
  • Regenten waren de bestuurders van de Nederlandse steden in de 17e eeuw en de 18e eeuw. De macht was daar in handen van regentenfamilies, die vaak elkaar de bal toespeelden. De burgemeesters van Amsterdam bijvoorbeeld, die elkaar benoemden, maar ook de staten en Gedeputeerde Staten van de provincies, die eveneens in handen waren van een klein aantal families. De Nederlandse steden werden reeds sinds de late middeleeuwen bestuurd door de rijkere koopmansfamilies, die langzamerhand een gesloten klasse gingen vormen. Aanvankelijk kon de in schutterijen verenigde lagere burgerstand hier nog een zeker tegenwicht tegen bieden, maar in de loop van de 17e eeuw kreeg het stadsbestuur een steeds meer oligarchisch karakter.
  • Renaissance
    (letterlijk: wedergeboorte) is een periode in de Europese cultuurgeschiedenis die volgde op de middeleeuwen. De term kwam in de 19e eeuw ook in omloop als historisch periodebegrip. De renaissance als laatmiddeleeuwse culturele beweging begon in Italië in de veertiende eeuw (trecento) en verspreidde zich in de volgende eeuwen over de rest van Europa.
  • Republiek
    is een staat waarvan het staatshoofd niet door erfopvolging wordt aangewezen, maar op een of andere manier wordt verkozen. De hoogste macht ligt hierdoor bij één of meer personen, die de macht via het volk (democratie), het parlement of via een staatsgreep of als buitenlandse bezettende macht in handen gekregen hebben. Een republiek kan  zowel een democratie als een aristocratie zijn.
  • Republiek der Verenigde Nederlanden

    Republiek der Verenigde Nederlanden was tussen 1588 en 1795 een confederatie/statenbond met trekken van een defensieverbond en een douane-unie. Ze besloeg grotendeels het grondgebied van het huidige Nederland. Zij verwierf in de 17e eeuw grote politieke en economische macht en speelde geruime tijd een hoofdrol op het wereldtoneel. Het einde kwam met de inval van Frankrijk in 1793-1795, al was de neergang al eerder ingezet. De Republiek bestond uit acht soevereine staten: Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland, Zeeland, en Drenthe. Elke staat bestuurde het eigen gebied. In de volsmondd heette de Republiek “de Noordelijke Nederlanden”.

  • Ridder

    Een adellijke titel. De ridders hebben de laagste titel in de adel; onder hen staat de ongetitelde adel, baronnen staan hoger in rang. In de middeleeuwen was een ridder een bewapende ruiter, de stand der bewapende ruiters werd al snel een gesloten klasse. De titel ridder komt in Nederland en België op twee manieren voor: “op allen” en “met het recht op eerstgeboorte”. In het eerste geval heeft ieder mannelijk lid van de betreffende adellijke familie recht op de titel. In het tweede geval wordt de titel vererfd in Salische lijn. Dat wil zeggen dat de oudste mannelijke afstammeling van de eerste drager van de titel zich ridder mag noemen. De rest is dan dus titelloos.

  • Ridderhofstad Sterkenburg

    Ridderhofstad
    Is in de ruime betekenis de benaming voor de grond waarop zich de woning met bijbehorende gebouwen van een riddermatig man bevindt. Begin 16de eeuw kreeg het begrip ‘ridderhofstad’ in het Utrechtse Nedersticht een beperktere betekenis omdat voor de gebruikelijke belastingvrijstelling voor riddermatigen, hogere eisen werden gesteld. Vanaf 1512 werden nog slechts die adellijke huizen die omgeven waren door een gracht en voorzien van een ophaalbrug, en waarvan de eigenaar verschreven was in de ridderschap, aangemerkt als ridderhofstad, wat voorwaarde was voor belastingvrijstelling.

  • Ridderlijke Duitsche Orde in de protestantse Balije Utrecht
    Is een liefdadige ridderlijke orde die alleen Nederlandse protestantse edellieden toelaat. De orde is in de Reformatie afgesplitst van de katholieke Duitse Orde.
  • Riddermatig goed is een zaak of een vermogensrecht uit het feodalisme, waarbij de zaak of het recht overdraagbaar was. In de middeleeuwen was een dergelijk bezit enkel toegestaan aan de ridderschap. Het ging hierbij om een leengoed dat door een leenheer in leen werd gegeven aan een leenman. Een riddermatig goed kan onder andere zijn: borg, ridderhofstad, havezate en landgoed.

  • Ridderlijke orden in Nederland en in België zijn afdelingen van oude orden.
    In Nederland bestaan vier ridderlijke orden:

    • De protestantse Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht;
    • De katholieke Souvereine Militaire Orde Malta (afdeling Nederland);
    • De protestantse Johanniter Orde in Nederland.
    • De katholieke Orde van het Heilig Graf van Jeruzalem

    Overeenkomstig de statuten van de Nederlandse afdelingen van de tweede en derde van deze orden kunnen alleen personen worden toegelaten tot de orden die zijn ingeschreven in het filiatieregister van de Hoge Raad van Adel; voor dames geldt dat ook zij die getrouwd zijn met leden van de Nederlandse adel kunnen worden toegelaten. Over ieder lidmaatschap van een van die twee orden wordt derhalve eerst advies ingewonnen bij de Hoge Raad van Adel.

  • Ridderschap was in de Republiek der Verenigde Nederlanden het college waarin de edelen van een gewest verenigd waren. De zeven gewestelijke ridderschappen werden in 1795 (Franse bezetting van de Nederlanden) opgeheven, maar koning Willem I stelde ze in 1814 opnieuw in als openbaar lichaam. Deze werden in 1850 bij het in werking treden van de door Thorbecke opgestelde provinciewet opgeheven. Een aantal ridderschappen is echter als particuliere organisatie blijven bestaan. Een ridderschap moet niet worden verward met een ridderorde.
  • Ridderslag
    Wordt pas in de veertiende eeuw ingevoerd, als de zwaardomgording haar betekenis heeft verloren. De ridderslag staat symbool voor de toetreding tot een andere klasse.
    Ook is de ridderslag een uiting van klassebewustzijn en sociale apartheid van de ridderstand, vanwege de voorwaarde dat nieuwe ridders van adellijke geboorte moeten zijn. Het is een bevestiging van het feit dat zij tot de heersende klasse behoren.
  • Rijksoverheid
    Vaak kortweg het Rijk genoemd, is het onderdeel van de Nederlandse overheid dat wettelijke taken heeft op landelijk niveau: de ‘centrale overheid’. Het Rijk wordt gevormd door alle ministeries, de uitvoeringsorganisaties die onder de verantwoordelijkheid van een ministerie vallen, inspecties en Hoge Colleges van Staat, en houdt zich bezig met de voorbereiding en de uitvoering van plannen van de regering en het parlement.
  • Wapen van Willem II van Holland, Rooms Koning

    Rooms Koning
    Het Duitse koningschap bestond van 911 tot 1806. De koning van Duitsland was een voor het leven gekozen functionaris, die de eenheid van het Oost-Frankische Rijk, bestaande uit Beieren, Franken, Lotharingen, Saksen en Zwaben, moest symboliseren en behartigen. Vanaf 962 lieten de gekozen Duitse koningen zich tevens, doorgaans enige tijd later dan hun verkiezing tot koning, door de paus tot keizer kronen van het Heilige Roomse Rijk, dat beschouwd werd als rechtsopvolger van het oude Romeinse keizerrijk. Zij waren immers de beschermheren van het Italiaanse schiereiland en de pauselijke staat. Het was dus geen erfelijk koningshuis; de Duitse koning werd volgens een ongeschreven grondwet verkozen.

  • Schepen
    Was een lid (ambtenaar) van een college van oordeelvoorstellers (oordeelvinders) die op rechtszittingen van het volksgerecht (ding) hun oordeel uitspraken. Dit oordeelvoorstel werd al dan niet bevestigd door verplicht aanwezige volksgenoten. Het proces van waarheidsvinding was gebaseerd op wat de partij van de klagers en die van de aangeklaagden verklaarden en op wat volgens rechtsgewoonte de norm was. De rechters die uit deze feiten het recht ‘vonden’ (‘vonnis’) schiepen het recht. Uit het oud-saksisch woord ‘skeppian’ ontstond het begrip schepen. Later verviel de verplichte bijwoning (dingplicht) door de volksgenoten bij een rechtszitting en stelde het college van schepenen, de schepenbank, het oordeel vast. Aangezien er geen scheiding der machten was, hadden de schepenen meestal ook bestuurlijke taken. In de Nederlanden en omliggende landen kende men schepenen en schepenbanken in deze vorm tot einde van het ancien régime (ca. 1795).
  • Schepenbank

    Was tijdens de middeleeuwen en het ancien régime de voorloper van de huidige schepencolleges in België en het College van burgemeester en wethouders in Nederland. De taken van de schepenbank gingen echter verder dan de huidige taken van burgemeester en wethouders of schepenen.
    Op de eerste plaats hadden zij een rechterlijke taak wat personen en goederen aanging die binnen hun rechtsgebied, de stad of de heerlijkheid, vielen. Naargelang de graad van de jurisdictie (hogere, middele of lagere jurisdictie) was de schepenbank bevoegd om bepaalde misdrijven tot een zekere kapitaalwaarde te berechten en uitspraak te doen in burgerlijke geschillen. Ook criminele zaken (hogere jurisdictie) konden tot haar bevoegdheid behoren, veelal met uitzondering van deze waarvoor lijfstraffen golden (deze rechtspraak werd waargenomen door landsheerlijke ambtenaren, zoals grootbaljuws, hoofdschouten, drossaards, amman …). De vrijwillige rechtspraak, waartoe overdracht van onroerend goed (goedenissen) en erfverdelingen (lotingen) behoorden, vond eveneens plaats voor de schepenbank, die hierop een registratierecht (pontpenning) mocht heffen.

  • Schout
    Ook schult, schulte, scholtis, gelatiniseerd tot scultetus, was een ambtenaar belast met bestuurlijke en gerechtelijke taken en het handhaven van de openbare orde. Zijn taken varieerden naar tijd en plaats.
    De functie van schout bestond in de Lage Landen vanaf de hoge middeleeuwen. De precieze invulling kon variëren en was bijvoorbeeld in steden anders dan in dorpen. Steden waren min of meer zelfstandig in het aanstellen van bestuurders. In de regel werd een schout aangesteld als hoofd van het justitieel apparaat. Hij was openbaar aanklager, hoofd van het opsporingsapparaat en zat het gerecht voor (de vierschaar).

  • Schutterij “de Nachtwacht”, door Rembrandt (1642)

    Schutterij
    Of het schuttersgilde was een lokale militie opgericht in de middeleeuwen, bestaande uit burgers, om hun stad of dorp te beschermen en verdedigen bij een externe aanval van bijvoorbeeld rondzwervende roversbenden of vreemde legers en intern de orde te handhaven bij oproer, brand of prominent bezoek. De kerntaken van de schutterij waren aldus te vergelijken met die van de hedendaagse orde en hulpdiensten zoals politie, brandweer en het leger: het bewaken en bewaren van orde, rust en veiligheid van de burgers.

  • Seneschalk
    Is de Frankische titel voor een belangrijke functionaris en plaatsvervanger van de graaf, hertog of koning. De seneschalk was belast met financieel beheer. Hierbij ging het voornamelijk om het innen van belastingen. Daarnaast was de seneschalk ook belast met juridische aangelegenheden, zoals de koninklijke rechtspraak.
  • Slavernij is een toestand waarin een mens eigendom is van een ander of als zodanig wordt behandeld. Vormen van slavernij komen nog op veel plekken in de wereld voor, hoewel het in de hele wereld is verboden. De persoon van wie bezit is genomen, wordt slaaf (mannelijk) of slavin (vrouwelijk) genoemd.

  • Slavenhandel is het kopen en verkopen van mensen om door middel van de handel in deze slaven financieel voordeel te behalen. Een slavenhandelaar is een persoon die andere mensen als persoonlijk bezit toe heeft geëigend via ontvoering of handel en die deze slaven verder verhandelt.

  • Slot
    Zie kasteel

  • Soevereine Militaire Hospitaal Orde van Sint Jan van Jeruzalem, van Rhodos en van Malta (ook wel Maltezer Orde of Orde van Malta) is een internationale rooms-katholieke ridderorde met een soevereine status, maar zonder eigen grondgebied. De hospitaalridders vormen een van de oudste nog bestaande ridderlijke ordes en hebben sinds de tijd van de Kruistochten een bijzondere plaats in de Europese geschiedenis. De Orde van Malta heette aanvankelijk de Orde van Sint-Jan of Johannieterorde, een naam die tegenwoordig nog wordt gevoerd door de protestants geworden afdelingen.
  • Soevereiniteit
    Is het recht van een bestuursorgaan om het hoogste gezag uit te oefenen zonder dat verantwoording is verschuldigd aan een ander orgaan. Legitimatie van dit gezag kan vanuit verschillende gezichtspunten benaderd worden, zoals volkssoevereiniteit of godssoevereiniteit. Het model van de Westfaalse soevereiniteit is de basis geweest bij het proces van staatsvorming in een groot deel van de moderne wereld.
  • Soldij
    Was en is nog altijd een soldatenloon.
  • Spaanse Nederlanden is de benaming voor de Habsburgse Nederlanden van 1556 tot aan 1715. In 1581 scheidden de noordelijke gewesten zich van de zuidelijke af en verklaarden zich onafhankelijk onder de naam Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Voordien stonden de Spaanse Nederlanden ook bekend als de Zeventien Provinciën. De Zuidelijke Nederlandengaan verder onder de naam Spaanse Nederlanden.
  • Spilleleen
    Of konkelleen (Duits: Spilllehen of Kunkellehen) is in het leenstelsel een type leengoed dat zowel op een man als een vrouw kon vererven.Een spilleleen werd ook wel goed of onversterfelijk leen genoemd. Een leen dat alleen op een man kon vererven, heet zwaardleen en staat ook als slecht of versterfelijk leen bekend.

  • Stad
    is in tegenstelling tot een dorp, een grotere plaats waar mensen wonen, gelegen aan grotere verkeerswegen en met een eigen bestuurs- en verzorgingsstructuur.
    In het middeleeuwse Europa gold een andere definitie: steden waren plaatsen met stadsrechten, zoals het hebben van een stadsmuur en het hebben van een eigen rechtspraak en belastingen.
  • Stadhouder
    Een edelman die namens de landsheer bij diens afwezigheid in één of meerdere gewesten voor hem het gezag uitoefende. Eerst kwam dit alleen bij uitzondering voor, maar het Bourgondische Huis verwierf in de vijftiende eeuw steeds meer grondgebied en kreeg wegens die uitgebreidheid behoefte aan permanente plaatsvervangers. Stadhouders hadden zitting in de Raad van State, konden de gewestelijke staten bijeenroepen en zaten het rechtscollege voor.
  • Stadsmuur
    Is een muur of ommuring van een stad waarmee een verdediging tegen vijanden werd gevormd. In de middeleeuwen moest een stad eerst toestemming van de landsheer verkrijgen, voordat een stadsmuur mocht worden gebouwd. Dit was niet direct gekoppeld aan het verkrijgen van stadsrechten: meestal was het een afzonderlijk privilege dat pas later werd verleend. De vroegste stadsmuren werden gemaakt met houten palen maar deze werden later vaak herbouwd met steen, omdat deze sterker waren en zo aanvallende legers makkelijker buiten konden houden.

  • Stadsrechten
    Waren in het middeleeuwse Europa bijzondere rechten en privileges die aan een plaats werden toegekend. Hoewel hieronder vaak meerdere rechten (zoals marktrecht, tolrecht en het recht om stadsmuren te bouwen) worden verstaan, ging het in essentie om het recht van de stad op eigen rechtspraak. Aan burgers werd het recht verleend hun zaak te bepleiten voor een rechtbank van “gelijken” in plaats van onderworpen te zijn aan het recht van de landheer. Feitelijk is er dus sprake van stadsrecht en niet van stadsrechten. In een afzonderlijk privilege kon ook het recht op wetgeving (keur) worden verstrekt en het recht om de eigen schout en stadsbestuurders te benoemen.
  • Stamboomonderzoek
    Zie Genealogie
  • Stamreeks is in de genealogie één bepaalde lijn uit een kwartierstaat. Men onderscheidt:

    • De patrilineaire stamreeks. Deze begint met de vader van de vader van de vader et cetera. Zij wordt in engere traditionele zin (= wettige afstamming) de stamreeks van een familie genoemd. De afstammelingen van de vrouwelijke telgen van een familie worden dus niet in de patrilineaire stamreeks opgenomen.
    • De matrilineaire stamreeks. Deze begint met de moeder van de moeder van de moeder et cetera. De afstammelingen van de mannelijke leden van een familie worden dus niet in de matrilineaire stamreeks opgenomen.
    • De naamstamreeks. Deze gaat door op de geslachtsnaam (bijvoorbeeld bij een onbekende vader of in geval van adoptie) of op de boerderijnaam (bijvoorbeeld bij aanneming van de boerderijnaam door de man van een erfgename van die boerderij).

    Generatie I is bij een stamreeks de oudst opgegeven voorouder. Neemt men de probandus als generatie I dan heet dit een afstammingslijn uit een familie of van een bepaald persoon.

  • Standen

    De standensamenleving of standenmaatschappij is een samenleving waarin de bevolking in verschillende groepen of standen is opgedeeld die elk hun eigen rechten en plichten hebben. Al in de Middeleeuwen werd uitgegaan van een driestandenschema van de geestelijkheid als eerste stand, de adel als tweede stand en de boeren als derde stand, waar later ook wel de burgerij onder werd gerekend.

  • Stedeling
    Inwoner van een stad.
  • Sticht of stift is een gebied waarover een abt, proost of een bisschop als heer/vorst wereldlijke zeggenschap had. In Nederland wordt met Het Sticht doorgaans het Sticht Utrecht bedoeld, het gebied waarover de bisschoppen van Utrecht in de Middeleeuwen als prinsbisschoppen de landsheerlijkheid uitoefenden. Het Overijsselse, Drentse en Groningse deel werd vroeger vaak Oversticht genoemd, het Utrechtse deel Nedersticht. Andere stiften waren onder andere Stift Thorn en Stift Elten. Andere belangrijke stiften in de Nederlanden waren het hoogstift prinsbisdom Luik en het abdijvorstendom Stavelot-Malmedy, die vanuit het oogpunt van de Bourgondische en later de Spaanse landsherenhinderlijke enclaves in het gebied van de Zeventien Provinciën vormden.

  • Titel
    Is in het algemeen een naam, predicaat of kwalificatie. Eretitels van personen, zoals:

    • adellijke titels, de onderscheiden rangen binnen de adel
    • academische titel, de titel verbonden aan een academische graad
    • predicaat (titel), aanduiding voor of na een naam
  • Topografie
    Uit het Grieks, letterlijk “plaatsbeschrijving“, is de studie van de beschrijving van kenmerken van plaatsen en gebieden. Tot de topografie behoort ook de studie van de ligging en de namen van plaatsen, wateren, bergen, streken, landen, en andere geografische vormen. Het woord topografie komt uit het Grieks (τοπος topos, plaats, plek; γραφειν grafein = schrijven, beschrijving).
  • Vazal is een getrouwe van een koning, hoge edele of geestelijke in de middeleeuwen. Wanneer hij beleend wordt door zijn overste is hij een leenman. Dit gebruik begon onder de Karolingische koningen. Deze hoopten met de belening een groep loyale edelen tot hun beschikking te hebben. Een vazal gaf zijn vrije status en bezit op aan een leenheer die hem in ruil veiligheid en werk (eventueel een ambt op zijn landgoed) aanbood. De vazal verplichtte zich tot het vervullen van herendienst, en de afdracht van een deel van de oogst als hij boer was op het leen.

  • Verlichting
    Of Eeuw van de Rede was een cultureel-filosofische en intellectuele stroming in Europa die ruwweg samenviel met de 18e eeuw. Het was een reactie op het dogmatische autoriteitsgeloof. In deze periode ontstond een culturele stroming of beweging van intellectuelen met als doel het gebruik van de rede en het filosoferen te bevorderen. De rede gaat alleen maar af op feiten, hoe verborgen die ook zijn.[1] De Verlichting stond aldus voor bevordering van de wetenschap en intellectuele uitwisseling. De propagandisten ervan bestreden het bijgeloof, misbruik van recht in kerk en staat, intolerantie en kwamen op voor zekere grondrechten.
  • Verenigde Nederlandse Staten
    (Frans: États-Belgiques-Unis) waren een confederatie van de Zuidelijke Nederlanden die bestond van januari tot december 1790, tijdens een kortstondige opstand tegen de Habsburgse keizer Jozef II. De acht stichtende leden van deze statenbond waren Brabant, Henegouwen, Vlaanderen, West-Vlaanderen, Namen, Mechelen, Gelre, Doornik en het Doornikse.
  • Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was een historische staat die België en Nederland omvatte, en die ook in een personele unie met het groothertogdom Luxemburg stond.
  • Vierschaar
    is het gerechtelijk bestuur van een plaatselijk gebied in de gewesten van de Lage Landen tijdens de middeleeuwen en het ancien régime. Aangezien ‘bestuur’ op dat ogenblik nog niet is opgedeeld volgens het principe van de scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht), maakte deze rechtspraak integraal deel uit van de taken van het bestuur. De hoge jurisdictie berustte vaak bij de graaf, de middelbare en lage jurisdictie bij de plaatselijke ambachtsheer.
  • Vondelingennaam
    Naam die werd gegeven aan een vondeling, vaak naar de plaats of tijd waar het kind gevonden werd, zoals: GroenVondelingGevonden (tevens zinwoord)
  • Voorouder
    Is iemand van wie men afstamt. In de meest strikte zin worden met voorouders de persoonlijke verwanten in rechte opgaande lijn bedoeld, met uitzondering van de ouders. In ruimere zin kunnen echter ook de gezamenlijke verwanten uit vroegere tijd van de nu levende mensheid bedoeld worden.
  • Vorst
    Is de algemene aanduiding voor een monarch. De term stamt van het Middelnederlandse vorste (voorste, eerste), een vertaling van het Latijnse princeps, van welk woord prins is afgeleid. In engere zin is de vorst het staatshoofd van een vorstendom (als zodanig met name in de Romaanse landen ook prins genoemd), in rang tussen hertog en graaf.
  • Vorstendom
    Of prinsdom is een door een vorst of prins geregeerde staat, of, in bredere zin, een soeverein heersergebied van een monarch. De naam ‘prins’ wordt doorgaans alleen gebruikt voor staten waar een vorst met een lagere rang dan koning aan het hoofd staat en dient niet verward te worden met dezelfde titel die de zonen van een koning dragen. De titel ‘prins’ is in Groot-Brittannië en Frankrijk gebruikelijk, waar in het Duitse Rijk werd deze rang als ‘vorst’ (Fürst) wordt aangeduid.
  • Vrijbuiter
    Is een kaper
  • Vrijheer

    De heer of vrijheer, soms ook wel vrouwe of vrijvrouwe, was in het ancien régime de heerser van een heerlijkheid. Hij was doorgaans een leenman van het landsheerlijke gezag boven hem. In het geval dat de keizer direct boven de heer stond en deze dus geen hiërarchische binding had met een “tussenliggende heerschappij”, spreken we van een baanderheer of bannerheer of ook wel van een “rijksonmiddellijke heerlijkheid”. Dit waren vaak zeer machtige personen die zich met succes wisten te verzetten tegen de invloed van de hertog of de graaf van het omringende gebied en zo hun onafhankelijkheid wisten te bewaren.

  • Vroedschap
    Is een vroegmodern type college, alsmede de titel van een burger die in dat college zitting had (ook vroedsman genoemd).
    De meeste steden in de vroegmoderne tijd kenden een regering bestaande uit gekozen mannelijke poorters, die zitting hadden in de vroedschap. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bestond een stadsbestuur uit de magistraat en de vroedschap. De magistraat (of stadsregering), de vier of zes burgemeesters en/of schepenen, hielden zich bezig met het dagelijks bestuur van de stad. In de meeste steden werden de burgemeesters voor een periode van vier jaar gekozen. De laatst aangetreden burgemeester was verantwoordelijk voor de schutterij. De vroedschap stelde de magistraat aan, die in de regel uit eigen gelederen kwam.

  • Vroege middeleeuwen
    Onder vroege middeleeuwen verstaat men in het algemeen de periode die loopt van de 5e eeuw (de val van het West-Romeinse Rijk) tot het einde van de 10e eeuw, meer in het bijzonder als onderdeel van de geschiedenis van Europa.
  • Vroegmoderne Tijd
    Soms ook Nieuwe Tijd of Ancien Régime genoemd, is een periode van enkele eeuwen in de geschiedenis van Europa die volgde op de Middeleeuwen. Historisch en politiek markante cesuren waren de verovering van Constantinopel in 1453, de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus in 1492, het einde van de reconquista in hetzelfde jaar, het begin van de Italiaanse Oorlogen in 1494 en het begin van de reformatie in 1517.
  • Vroonhof
    Vroonhoeve of vroenhof was in de middeleeuwen de hoeve van een landsheer, van waaruit de omringende landbouwgronden werden geëxploiteerd, gedeeltelijk met horige boeren volgens het systeem van het hofstelsel.
    Vroon vindt zijn oorsprong in het Oergermaanse *fraujaz, dat ‘heer’ betekent.

  • Wapen De Cock

    Wapen
    In de heraldiek is een wapen of blazoen een meestal symbolische voorstelling op een (wapen)schild, eventueel uitgebreid met een of meer attributen uit de zogeheten schilddekking, zoals een helm, een kroon, een of meer schildhouders, een motto en een wapentent, wapenmantel of dekkleed. Een wapen wordt gebruikt als herkenningsteken van personen, families en organisaties. De oorsprong ligt in de middeleeuwse feodaliteit. Met ‘wapen’ werd in het Middelnederlands de volledige uitrusting van een ridder aangeduid. In de 16e eeuw gingen de betekenissen van wapen als schild en wapen als gevechtswapen uiteenlopen. Het heraldische wapen vindt zijn oorsprong in het wapenschild.

    Wapenrecht
    is in de heraldiek het recht om een wapen te voeren. Men kon dit recht verkrijgen door verovering, doordat de vorst het verleende en bij adelverheffing. De eenvoudigste manier was door vererving van voorouders. Wapenrecht in de zin van recht als wetsorde geldt voor Nederland niet omdat Nederland inzake het wapenrecht geen ‘door dwang gehandhaafde gedragsregels waarop de overheid toeziet’ kent, hetgeen voor meer landen geldt. Het voeren van een familiewapen is in Nederland vrij voor elke burger. Het is nooit een exclusief recht voor de adel geweest. Het enige exclusieve recht voor de adel is het voeren van het bij koninklijk besluit vastgestelde familiewapen. Dit exclusieve recht geldt eveneens voor de enkele burgerwapens die bij koninklijk besluit of bij besluit van de Hoge Raad van Adel zijn vastgesteld, en bij de Hoge Raad van Adel zijn geregistreerd.

  • Waterschap
    Een waterschap is een regionaal overheidsorgaan dat bestuurlijk verantwoordelijk is voor de waterhuishouding in een gebied. Sommige waterschappen in Nederland noemen zich op historische gronden hoogheemraadschap.
  • Weerboer
    Is een vrije boer die niet gebonden is aan een leenheer. Weerboeren ontstonden na de val van het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw. Een groot aantal Germaanse boeren gaven, vanwege de onveilige situatie in Europa, hun vrijheid en bezit over aan gewapende leenheren in ruil voor bescherming. Een klein aantal boeren wist hun vrijheid en hun eigen hoeve te behouden en zorg te dragen voor de eigen bescherming. Deze boeren worden weerboeren (Duits: wehrbauer) genoemd. Enkele weerboeren lukte het om een paard en harnas te bekostigen en stegen zodoende op in de rangen van de lage adel als ridder (miles). Andere wehrbauer vergrootten hun boerenbedrijf door pachten van grond en het aannemen van knechten en kwamen in dienst van een leenheer als schout of huisman.

  • Welgeborenen
    Is een pre-feodale sociale laag van welgestelde boeren of afgezakte adel die het zich konden permitteren een paard en wapenuitrusting te kopen. Zij werden door hun omgeving tot de ridderschap gerekend en droegen militaire steun bij aan de hogere heren.
  • Wethouder
    Een wethouder is een openbaar bestuurder binnen een Nederlandse gemeente. De functie is vergelijkbaar met die van een schepen in België. De functie van wethouder is enigszins te vergelijken met die van politieke ambtsdragers op landelijk en provinciaal niveau, respectievelijk een minister en een gedeputeerde. Met de burgemeestervormen de wethouders het college van burgemeester en wethouders (vaak college van B&W genaamd), het dagelijks bestuur van de gemeente.Tezamen met de gemeenteraad vormen zij het gemeentebestuur. De gemeenteraad is ook het politieke orgaan dat na de gemeenteraadsverkiezingen de wethouders kiest. In regel geldt hun verkiezing/benoeming voor een periode van vier jaar, gelijk aan de zittingstermijn van de gemeenteraad. De functie van wethouder bestaat sinds 1813. Daarvoor kenden steden soms meer dan een burgemeester ondersteund door een aantal schepenen, een term die ook in Nederland tot 1795 gebruikt werd in het kader van de schout en de schepenen, het dagelijks bestuur van een gemeente. Wethouders worden gekozen door de gemeenteraad.
  • Zinwoordnaam
    Een veelal opvallende naam die een eigenschap beschrijft, in een soort zinvorm, vaak met werkwoord, zoals: Kijk in de VegteDe KwaadstenietZondervanKolen in ’t Veld.
  • Zuidelijke Nederlanden
    Is de (verzamel)naam voor de verschillende landsheerlijkheden uit de Habsburgse Nederlanden die onder het gezag van de Habsburgers bleven, nadat de opstandige zeven noordelijke provinciën zich in 1581 hadden afgescheiden.
  • Zwaardleen
    Ook wel kwaadleen of recht leen genoemd, is in het leenstelsel een type leengoed dat alleen op een man kon vererven. De aanduiding zwaardleen is ontstaan doordat het zwaard vroeger het zinnebeeld was van de man. Een leengoed dat zowel op mannen als vrouwen kon vererven, wordt aangeduid met spilleleen.
  • Zwaardomgording
    De ceremonie van de zwaardomgording vindt haar oorsprong in Germaanse gebruiken. De gordel als symbool van de soldatenstand is van zeer oude Germaanse oorsprong. Hierbij wordt de jongen, slechts twaalf tot veertien jaar oud, middels een plechtige proclamatie in staat geacht wapens te dragen. Hij is dan geen jongen meer maar een man. Zwaardomgording is de voorloper van de ridderslag.

 

Deze lijst zal zeker niet compleet zijn, aanvullingen zijn welkom.

Deze onderwerpen  zijn samenvattingen uit Wikipedia.
Voor meer uitgebreide informatie kunt u daar verder zoeken.

Zie hieronder voor Achtergronden, Bronnen, Naslagwerken en overzichten:

 

facebook

 

 

© 25 maart 2018, laatst bijgewerkt op 24 april 2023