De heerlijkheid Ridderkerk was oorspronkelijk een achterleen van de Hollandse grafelijkheid en deel van de heerlijkheid van de Lek. In 1427 werd het door Filips van Bourgondië beleend. Het is momenteel in eigendom van de familie Groeninx van Zoelen.
In 1427 werd Roelant van Uutkerke heer van Ridderkerk, in 1441 opgevolgd door zijn echtgenote. In 1446 werd hun dochter Johanna vrouwe van Ridderkerk; zij trouwde met Hendrik van Borsselen waarna tot 1508 de heerlijkheid aan deze familie bleef. Door het huwelijk van Margaretha van Borsselen met Walraven van Brederode kwam in 1508 de heerlijkheid aan hun dochter Françoise en na haar huwelijk in 1525 aan het geslacht De Merode. In het laatste geslacht bleef het tot 1721 toen het goed verkocht werd aan mr. Cornelis Groeninx, lid van de familie Groeninx van Zoelen; tot op heden is het in dat laatste geslacht gebleven.
Toen Ridderkerk nog een heerlijkheid was stond er een kerk genaamd Riederkerk. Dit zou de belangrijkste kerk van de gehele Riederwaard zijn, uiteindelijk is de naam Ridderkerk hiervan afgeleid. De kerk had als schutspatroon Sint Joris, deze is later op het wapen van de heerlijkheid en van de gemeente Ridderkerk terechtgekomen. Overigens bestaat er ook een variant van een zilveren schild met daarop de heilige en de draak in natuurlijke kleuren. Dat wapen wordt gehouden door twee leeuwen en het wordt gedekt door een kroon.
De beschrijving van het wapen van Ridderkerk luidt als volgt:
“Van sijnople, beladen met den Ridder St. Joris, den draak doorstekende, alles van zilver.”
De volledige voorstelling is omgewend op het schild afgebeeld, omgewend houdt in dat er naar links, voor de kijker rechts, gekeken wordt. Ook staan het paard en de draak op een ondergrond, eveneens van zilver. Het schild zelf is groen (sijnople, ook wel sinopel, is de heraldische benaming voor groen) van kleur.
Terug naar:
Zie ook: