Stamreeks Karel de Grote (XV)

 

Hoofdpagina: Karel de Grote

Stamreeks van Karel de Grote, via Gisela (3), de jongste dochter van Lodewijk de Vrome en zijn tweede vrouw, Judith van Beieren.

 

Karel de Grote 6

Karel de Grote

1. Karel de Grote, geboren bij Aix-la-Chapelle 2 april 748, overleden  Aken, 28 januari 814.
Hij komt uit het geslacht der Karolingen.
Hij was vanaf 9 oktober 768 koning der Franken en vanaf 25 december 800 keizer van het Westen. 
 Karel was de oudste zoon van de latere koning Pepijn de Korte en Bertrada van Laon.

 

lodewijk de vrome

Lodewijk de Vrome

2.  Lodewijk de Vrome (geboren Chasseneuil bij Poitiers, 11 april 778 – overleden Ingelheim am Rhein, 20 juni 840), ook wel de Eerlijke en de Joviale, was de koning van Aquitanië vanaf 781. Hij was ook koning der Franken en medekeizer (als Lodewijk I) met zijn vader, vanaf 813.
Hij was een zoon van Karel de Grote en Hildegard de Vinzgau.

In zijn eerste huwelijk (795) was Lodewijk getrouwd met Irmingard van Haspengouw. Ze hadden een goed huwelijk en Irmingard had een grote invloed op haar man. Zij kregen de volgende kinderen:

Na het overlijden van Irmingard op 3 oktober 818 is Lodewijk op aandrang van zijn edelen hertrouwd. Na een soort schoonheidswedstrijd trouwde hij 1 februari 819 te Aken met Judith van Beieren. Zij kregen de volgende kinderen:

3. Gisela (circa 8215 juli, 874) was de jongste dochter van Lodewijk de Vrome en zijn tweede vrouw, Judith van Beieren. Ze trouwde met de machtige en invloedrijke Eberhard van Friuli, Hertog van Friuli, die later als Sint Eberard heilig werd verklaard .
Als legeraanvoerder wist Eberhard een inval van de Bulgaren in Italië af te slaan. Daarop werd hij in 828 benoemd tot hertog van Friuli. Vervolgens is hij een trouwe bondgenoot van Lodewijk de Vrome in de conflicten tussen Lodewijk en zijn zoons, en trouwde in 836 met een dochter van Lodewijk, Gisela. Hierdoor verwierf hij grote bezittingen in Noord-Frankrijk, waaronder de koninklijke villa van Cysoing, en bezittingen in Italië. Eberhard was zoon van Unruoch II van Ternois en Engeltrude van Parijs, dochter van Bego van Toulouse.
Gisela en Eberhard kregen de volgende kinderen:

4. Berengarius I van Friuli, (geboren Cividale, 845 – overleden Verona, 7 april 924).
Hij was markgraaf van Friuli, koning van Italië (888-889, 896-901 en 905-924) en keizer vanaf 916.
Berengarius stamde van moederszijde van de Karolingen af. Hij was de zoon van Gisela, een dochter van Lodewijk de Vrome, en Eberhard, markgraaf van Friuli. Na de Karolingische koningen hoorde hij daarmee tot de hoogste adel in de Frankische gebieden. Van zijn ouders erfde hij grote bezittingen bij Lille, Luik en in de Condroz.

Berengarius was gehuwd met Bertila van Spoleto (ca. 860 – voor december 915). Zij was geen familie van Guido van Spoleto maar dochter van Suppo II van Parma (graaf van Parma, Asti en Turijn), die zoon was van Adelgis I van Parma (ovl. na 861), hertog van Spoleto en zoon van Suppo I van Spoleto. Berengarius en Bertila hadden twee dochters:

  • Gisela (ca. 880 – 13 juni 910) (Volgt 5), gehuwd met Adalbert van Ivrea (Volgt 5).
  • Berta (ovl. na 951), abdis van meerdere kloosters

 

5. Gisela de Franken
Geboren circa 821, overleden 5 juli 874.
Zij was de jongste dochter van Lodewijk de Vrome en zijn tweede vrouw, Judith van Beieren.
Ze trouwde met de machtige en invloedrijke Eberhard van Friuli, Hertog van Friuli, die later als Sint Eberard heilig werd verklaard. Geboren circa810, overleden16 december 866.Zoon van Unruoch II van Ternois en Engeltrude van Parijs, dochter van Bego van Toulouse.
Hij was een van de belangrijkste Frankische edelen van zijn tijd. Het echtpaar werd vader en moeder van een aantal kinderen, waaronder Koning Berengarius I van Friuli, markgraaf van Friuli, en Ingeltrude (wier kleinzoon, Hendrik de Vogelaar, de machtige Ottoonse dynastie van Duitse koningen en keizers zou stichten). Gisela stond bekend om haar vroomheid en deugdzaamheid, net zoals haar naamgenoot (Gisela), de zuster van Karel de Grote, die vanaf haar meisjesjaren voor het religieuze leven had gekozen.

Haar bruidsschat bestond uit vele rijke domeinen, waaronder de fisc van Cysoing; gelegen in het centrum van het land van Pévèle, een van de mooiste fiscs in de regio. Cysoing werd een van Gisela’s en Eberhards reguliere residenties. Ze stichtten er een klooster, dat echter pas na hun dood voltooid zou worden.

Het nonnenklooster San Salvatore in Brescia werd na de dood van Ermengarde, de echtgenote van keizer Lotharius I, aan haar gegeven. Zij diende daar vervolgens enige tijd als abdis en als rectrix.

Zij kregen de volgende kinderen:

 

6. Berengar II, koning van Italië (geboren ca. 900- overleden Bamberg, 6 augustus 966).
Hij was van 950 tot 952 koning van Italië maar moest zich daarna onderwerpen aan Otto I de Grote. Hij bleef proberen om een onafhankelijke politiek te voeren en werd uiteindelijk in 960 verbannen naar Bamberg.

Berengar was een zoon van Adalbert van Ivrea en Gisela van Friuli, dochter van Berengarius I van Friuli. Hij trouwde met Willa III van Toscane, dochter van Boso III van Arles en Willa van Bourgondië. Berengar en Willa hadden de volgende kinderen:

  • Adalbert
  • Wido (ovl. 25 juni 965), 957 markgraaf van Ivrea, veroverde in 959 Spoleto en Camerino. Trok zich na de inval van Otto, samen met Adalbert terug op enkele kastelen in de Alpen en sneuvelde tijdens een veldslag aan de Po.
  • Koenraad (ovl. ca. 1000), 957 graaf van Milaan. Erkende in 965 het gezag van Otto en werd benoemd tot markgraaf van Ivrea.
  • Gisela, gehuwd met Rambold, een ambassadeur van Otto in 944. Wordt in 965 vermeld als non.
  • Gerberga getrouwd met Aleramo van Monferrato
  • Suzanna van Italië (Volgt7).
  • Bertha, in 952 abdis van San Sisto, Piacenza

 

Suzanna van Italië7. Suzanna van Italië, (geboren ca. 950 – overleden 26 januari 1003).
Zij werd ook wel Rosela van Ivrea genoemd. Zij was een dochter van Berengarius II van Italië en van Willa van Toscane. In haar jeugd was ze hofdame geweest van keizerin Adelheid (heilige). In 968 huwde zij met Arnulf II van Vlaanderen en werd de moeder van:

 

 

 

Boudewijn IV van Vlaanderen

Boudewijn IV van Vlaanderen

8. Boudewijn IV bijgenaamd met de Baard  (geboren ca. 980 – overleden 30 mei 1035) was graaf van Vlaanderen van 988 tot aan zijn dood.
Boudewijn met de Baard was de zoon van Arnulf II en Suzanne van Italië, dochter van Berengarius II van Italië, de door keizer Otto I onttroonde koning van Italië. Toen zijn vader in 988 overleed, was Boudewijn nog minderjarig en werd de autonomie van het graafschap Vlaanderen door het koninkrijk Frankrijk, waar het nominaal toe behoorde, bedreigd. Een tweede huwelijk van Boudewijns moeder, Rosela, met Robrecht II de Vrome, zoon en opvolger van de Franse koning Hugo Capet, kon dit gevaar echter bezweren.
Hij huwde in 1012 met Otgiva (ca. 990 – Gent, 21 februari 1028), dochter vanFrederik van Luxemburg, graaf in de Moezelgouw (zoon van Siegfried Ivan Luxemburg), en Irmentrude van de Wetterau.
In 1028 huwde hij  met Eleonora (ca. 1010 – 23 december 1035), dochter van hertog Richard II van Normandië en Judith van Bretagne.
Uit het eerste huwelijk:
– Boudewijn V van Rijsel. (Volgt 9)
-Ermengarde
– waarschijnlijk nog een dochter, later echtgenote van Reinier van Leuven, zoon van Lambert I van Leuven

Uit het tweede huwelijk:
– Judith Fausta van Beieren, gehuwd in 1051 met Tostig Godwinsson, graaf van Northumberland, en in 1071 met Welf IV, hertog van Beieren.

Boudewijn V van Vlaanderen en Adela van Frankrijk

Boudewijn V van Vlaanderen en Adela van Frankrijk

9. Boudewijn V van Rijsel, ook bijgenaamd de Grote (ca. 1013 – Rijsel?, 1 september 1067), zoon van Otgiva van Luxemburg en Boudewijn IV van Vlaanderen, volgde zijn vader op in 1035 als graaf van Vlaanderen tot aan zijn dood. In 1028 huwde hij met Adela van Mesen (1009 – Mesen, 8 januari 1079), dochter van koning Robert II van Frankrijk en Constance vanArles. Zij was eerder verloofd geweest met hertog Richard III van Normandië die echter in 1027 overleed. Adela zou de drijvende kracht zijn geweest achter Boudewijns opstand tegen zijn vader, Boudewijn IV, om een groter aandeel in het bestuur te krijgen. Boudewijn IV moest naar Normandië vluchten. Hij trouwde voor de tweede maal met Eleonora van Normandië, dochter van Richard II van Normandië en vader van Richard III en wist met Normandische steun de opstand van zijn zoon snel te onderdrukken (12 september 1028 te Oudenaarde). In 1030 verzoende Boudewijn zich met zijn vader en kreeg inderdaad een taak in het bestuur. In 1033 veroverde hij Ename en slechtte de muren van de vesting. In 1035 werd Boudewijn graaf van Vlaanderen als opvolger van zijn vader. Boudewijn verwierf Zeeland en Lens (Frankrijk). Hij steunde de rebellie van hertog Godfried II van Lotharingen en plunderde de palts van Nijmegen en het prinsbisdom Luik. Daarom werden hem zijn Duitse rijkslenen in 1046 ontnomen, met name de mark Valencijn.
In 1049 viel keizer Hendrik III Vlaanderen aan maar moest zich na een plundertocht terugtrekken, en dit gebeurde nog een keer in 1054. Na het plotseling overlijden van keizer Hendrik III (1056) en de minderjarigheid van diens zoon Hendrik IVwerden door de Lotharingse rijksedelen, aartsbisschop Anno II van Keulen en paltsgraaf Hendrik I van Lotharingen, de vredesbesprekingen van Andernach (1056 en 1059) met Boudewijn gevoerd.
Hierna kwam hij in 1056/1059 definitief in het bezit van Ename en verkreeg hij ook hetmarkgraafschap Antwerpen. Dit waren belangrijke Lotharingse bolwerken (ten oosten van de Schelde, van oudsher de scheidingslijn tussen Frankrijk en het Duitse rijk). Hij consolideerde aldus met succes de door zijn vader begonnen politiek om ook Duitse rijkslenen te verwerven. Zijn opvolgers werden aldus leenmannen van de keizer. Het betrokken gebied wordt daarom ook Rijks-Vlaanderen genoemd.
Boudewijn dwong Richilde van Henegouwen, weduwe van Herman van Bergen (overleden 1051), tot een huwelijk met zijn zoon Boudewijn (VI). Door zijn toedoen werden de kinderen uit Richildis’ eerste huwelijk van hun erfrechten beroofd en lijfde hij de facto Henegouwen bij Vlaanderen in. Na de verzoening met de Duitse keizer werd ook dit wegens bloedverwantschap canoniek ongeldige huwelijk door de paus kort nadien gelegitimeerd.
Boudewijn bood in 1049 onderdak aan de verbannen Swein Godwinson, graaf van Herefordshire. In 1051 bood hij ook onderdak aan diens verbannen vader Godwin van Wessex.
Kort voor zijn dood steunde Boudewijn V nog de expeditie naar Engeland (1066) van zijn schoonzoonWillem de Veroveraar, die gehuwd was met zijn dochter Mathilde van Vlaanderen. Deze stellingname was echter niet zonder risico’s: de opkomst van het Anglo-Normandisch blok, dat voor Vlaanderen gevaarlijk kon worden, werd er niet door tegengewerkt. Een van de redenen van Boudewijns keuze was waarschijnlijk dat hij op die manier de kans zag om een deel van de dissidente adel die Willem op zijn tocht vergezelde, kwijt te raken.
Door het huwelijk van Boudewijns tweede zoon, Robrecht de Fries, met Geertruida, weduwe van degraaf van Holland, strekte de Vlaamse invloedssfeer zich over een groot deel van de Nederlanden uit.
Zo groot was Boudewijns aanzien, dat hij bij de dood van de Franse koning Hendrik I (1060) voogd werd over diens minderjarige troonopvolger Filips I.
Op het binnenlandse vlak heeft Boudewijn het grafelijke gezag verstevigd door het territoriale bestuur te reorganiseren (kasselrijen in plaats van gouwen) en de bevoegdheden van de kloostervoogden in te krimpen (mede door de invloed van de kerkelijke hervormingsbeweging van Richard van Saint-Vanne). Om het dunbevolkte en ongecultiveerde centrale gedeelte van zijn graafschap beter te verbinden met de rijke steden, die zich aan de kust en de Schelde ontwikkelden, legde hij een gordel van nieuwe steden aan in Binnen-Vlaanderen: Torhout, Ieper, Mesen,Rijsel, Kassel en Ariën. Deze nieuwe stichtingen werden hoofdplaats van een kasselrij en kregen een jaarmarkt om de kooplieden aan te trekken.
Boudewijn V overleed op 1 september 1067 en werd begraven in de Sint-Pietersabdij (Gent). Na zijn dood trok zijn weduwe Adela zich als non terug in een klooster te Mesen, waar zij in 1079 overleed.
Boudewijn en Adela van Mesen kregen de volgende kinderen: –
– Boudewijn VI van Vlaanderen (VOLGT 10.a)
– Mathilde van Vlaanderen (VOLGT 10b.)
– Robrecht I van Vlaanderen (VOLGT 10c.)

 

 

Boudewijn VI van Vlaanderen

Boudewijn VI van Vlaanderen

10a.  Boudewijn VI van Vlaanderenook wel Boudewijn van Hasnon (geboren ca. 1030 – overleden abdij van Hasnon, 17 juli 1070) was vanaf 1067 als (Boudewijn VI van Vlaanderen) graaf van Vlaanderen. Vanaf 1051 was hij als (Boudewijn I van Henegouwen) reeds graaf van Henegouwen (Zie verder Graven van Henegouwen) .
Boudewijn was de zoon van Boudewijn V en Adela van Mesen. Een deel van zijn jeugd leefde hij als gijzelaar aan het hof van keizer Hendrik III. In 1045 benoemde deze keizer hem tot markgraaf van Antwerpen, maar omdat zijn vader de opstandige hertog Godfried II van Lotharingen bleef steunen verloor hij deze titel in 1050.
In 1051 trad hij onder druk van zijn vader (en in strijd met het canoniek recht) in het huwelijk met zijn achternicht (5e graad), Richilde van Henegouwen, weduwe van de recentelijk overleden graaf Herman van Bergen. Dit huwelijk maakte hem tot graaf “Boudewijn I van Henegouwen”. Zijn twee stiefkinderen werden in de geestelijke stand ondergebracht opdat zij geen bedreiging zouden vormen voor zijn nakomelingen. Bovendien zijn er aanwijzingen dat stiefzoon Rogier (1066 bisschop van Châlons-en-Champagne) een lichamelijk gebrek had. Boudewijn en Richilde werden in 1052 in de ban geslagen door de prins-bisschop van Kamerijk, maar dit werd door paus Leo IX ongedaan gemaakt.
In 1054 viel keizer Hendrik III Rijks-Vlaanderen aan. Tijdens deze oorlog belegerde Boudewijn hertogFrederik van Neder-Lotharingen in Antwerpen. Toen keizer Hendrik III in 1056 overleed beëindigde regentes Agnes van Poitou de vijandelijkheden en kon Boudewijn zijn lenen in het Heilig Roomse Rijkbehouden. In 1064 herbouwde Boudewijn de abdij van Hasnon.
Toen Boudewijn na de dood van zijn vader, Boudewijn V deze in 1067 in Vlaanderen kon opvolgen, werd het graafschap Henegouwen in een personele unie met Vlaanderen verenigd. In 1068 stichtte Boudewijn Geraardsbergen. Al snel na zijn aantreden kreeg hij ernstige gezondheidsklachten. In 1070 regelde hij zijn opvolging op een hofdag in Oudenaarde.
Hij overleed en werd begraven in de abdij van Hasnon. Boudewijn is de geschiedenis ingegaan als een uitstekend bestuurder. In zowel Henegouwen als Vlaanderen werd hij opgevolgd door zijn vijftienjarige zoon Arnulf, totdat deze verslagen werd in de Slag bij Kassel (1071) en Boudewijns broer,Robrecht I de Fries de macht in Vlaanderen overnam.

Boudewijn en Richilde kregen de volgende kinderen:

– Arnulf III de Ongelukkige (? – 22 februari 1071)
Hij was graaf van Vlaanderen en Henegouwen van 1070 tot 1071. Hij was de oudste zoon van GraafBoudewijn VI van Vlaanderen. Tijdens zijn minderjarigheid stond hij onder de voogdij van zijn moederRichildis van Henegouwen. Zijn oom, Robrecht de Fries, zo genoemd wegens zijn huwelijk metGeertrui van Holland, de weduwe van graaf Floris I van Holland, betichtte Arnulf ervan tiranniek over Vlaanderen te regeren.
Het kwam in 1071 tot een confrontatie in Kassel – zie slag bij Kassel (1071) – waarbij Arnulf sneuvelde. Robrecht werd vervolgens als graaf van Vlaanderen erkend door de Franse koning.

– Boudewijn II van Henegouwen (1056Bithynie, 1098), graaf van Henegouwen van 1071 tot1098 (Zie verder Graven van Henegouwen) .

– mogelijk Gilbert van Gent, gehuwd met Alice de Montfort

 

10b. Mathilde van Vlaanderen (ca. 1031Caen, 2 november 1083) was een dochter van Boudewijn V van Vlaanderen en van Adelheid van Frankrijk. Mathilde trouwde rond 1051 met Willem de Veroveraar (Zie: Nazaten van de Noormannen nr.6) en werd al snel een van zijn belangrijke adviseurs. In 1059 stichtte ze de Abbaye-aux-Dames te Caen. Hun huwelijk hielp Willem niet alleen aan Vlaamse steun voor de inval in Engeland in 1066 maar ook rustte ze van eigen geld een schip uit voor de invasievloot. Met pinksteren 1068 werd ze tot koningin van Engeland gekroond in Westminster Abbey. Ze kreeg van Willem grote bezittingen in Engeland. Mathilde regeerde bij afwezigheid van Willem in zijn naam, waarbij Mathilde steeds in Engeland was als Willem in Normandië was en omgekeerd. In 1079 steunde ze haar opstandige zoon Robert Curthose tegen zijn broers en later zelfs tegen Willem, maar in 1080 wist ze een verzoening te bereiken. Ze is begraven in de Abbaye-aux-Dames. Haar dood was volgens tijdgenoten de oorzaak van Willems tirannieke bestuur in zijn laatste jaren.

 

 

 

Robrecht de Fries

Robrecht de Fries

10c. Robrecht I van Vlaanderen,  bijgenaamd Robrecht I de Fries(ca. 1029/32 – Kasteel van Wijnendale, 13 oktober 1093) wasgraaf van Vlaanderen van 1071 tot aan zijn dood en regent vanHolland van 1061 tot 1070 namens de minderjarige Dirk V.

Robrecht de Fries was de tweede zoon van graaf Boudewijn V van Vlaanderen en van Adela van Frankrijk. Als jonge man trok hij naar Spanje om in de gevechten tegen de Moren een eigen graafschap te verwerven, maar zonder succes. Na zijn huwelijk in 1063 met Geertruida van Saksen, weduwe van graaf Floris I van Holland (Zie: Graven van Holland nr 5.), vestigde hij zich in het toekomstige Holland (vanouds een deel van Frisia, vandaar “de Fries”) en deed ten gunste van Arnulf III de Ongelukkige, de zoon van zijn oudere broer Boudewijn VI, afstand van zijn aanspraken op het graafschap Vlaanderen. Wel erfde Robrecht na de dood van zijn vader het Land van Aalst, de Vier Ambachten en het graafschap Zeeland.
Na het overlijden van Boudewijn VI in 1070 kwam Robrecht terug op zijn afstand van Vlaanderen en greep de macht in het graafschap, ten koste van zijn neef Arnulf die de rechtmatige erfgenaam was. Arnulfs moeder, Richilde van Henegouwen, zocht in Normandië steun bij haar zwager Willem de Veroveraar, de man van haar schoonzus Mathilde van Vlaanderen. Zij hertrouwde snel met de machtige Normandische edelman Willem FitzOsbern, de eerste graaf van Hereford (Engeland). Ook kreeg zij de steun van koning Filips I, die de belangen van zijn rechtmatige vazal verdedigde. Richildes leger werd op 22 februari 1071 in de slag bij Kassel echter verslagen. In de slag werd Arnulf gedood door de Vlaamse edelman Gerbod, die eerder nog voor Willem de Veroveraar in Engeland had gevochten.
Nauwelijks een maand na de nederlaag bij Kassel trok Richilde met een gezamenlijk Henegouws en Frans leger ten strijde tegen Robrecht de Fries. Sint-Omaars werd geplunderd en platgebrand. Robrecht was in het defensief, maar haalde toen een slimme diplomatieke zet uit. Hij had voordien inKassel Eustaas, graaf van Boulogne, gevangengenomen. Deze was tevens de broer van Godfried, bisschop van Parijs en kanselier van Filips I. Door een goed woord van laatstgenoemde bij de Franse koning en de vrijlating van Eustaas, zag Filips I af van verdere steun aan Richilde. Robrecht de Fries verzoende zich met de Franse koning en gaf hem in 1073 zijn stiefdochter Bertha van Holland (zie:Graven van Holland III nr.6) tot vrouw.
Hij herstelde tevens zijn relatie met de paus door het bouwen (of vernieuwen) van een dertigtal kerken of kapellen, allen gewijd aan de heilige Petrus, zoals in Oostende en Brugge.
Richilde sloot een nieuw bondgenootschap met de bisschop van Luik, Godfried III met de Bult, hertog van Neder-Lotharingen, Willem I, bisschop van Utrecht, en de bisschoppen van Verdun en Kamerijk als ook de aartsbisschop van Keulen.
Robrecht besloot echter om keizer Hendrik IV te huldigen voor Rijks-Vlaanderen. In ruil daarvoor zorgde Hendrik er voor dat zijn vazallen en bisschoppen Richilde niet meer steunden. Richilde viel met haar Henegouwse leger het graafschap Vlaanderen binnen. Robrecht trok in de tegenaanval en viel plunderend Henegouwen binnen. Tenslotte verpletterde hij het kleine leger van Richilde. Bij de vrede die werd gesloten kwam Dowaai bij Vlaanderen.
Samen met zijn stiefzoon Dirk V van Holland streed hij met succes tegen het gezag van de bisschop van Utrecht. Volgens onbevestigde bronnen zouden zij beiden zelfs de hand hebben gehad in de moord (1076) op Godfried met de Bult, gespietst op een ijzeren staaf. Uiteindelijk slaagden zij erin de vroeger verloren gebieden van het graafschap Holland te heroveren. De betrekkingen met de Engelse koning Willem de Veroveraar waren na de slag bij Kassel in 1071 verre van vriendschappelijk. Willem de Veroveraar had toen een contingent Normandiërs gestuurd om Richilde te steunen in haar strijd tegen Robrecht. Robrecht steunde de aanspraken van zijn schoonzoon Knoet IV van Denemarken op de (verloren) Engelse troon. Samen waren zij van plan een vloot van 1600 schepen naar Engeland sturen. Het kwam echter niet zover; door een broedertwist tussen de twee Deense prinsen Knoet IV en Olaf. Olaf werd gevangengenomen en naar Robrecht gestuurd. Maar kort daarop, op 10 juli 1086, werd Knoet IV vermoord. Olaf I van Denemarken mocht na betaling van een aanzienlijke som losgeld naar Denemarken terugkeren.Robrecht de Fries had het plan opgevat om op pelgrimstocht naarPalestina (het “Heilige Land”) te trekken (1086–1091) (dus voor de Eerste Kruistocht). In 1086 vertrok hij vergezeld door een klein leger uit Vlaanderen. Hij liet het bestuur van het graafschap in handen van zijn zoon, de latere Robrecht II.
Robrecht de Fries verbleef twee jaar in Jeruzalem. Bij zijn terugkeer knoopte Robrecht betrekkingen aan met de Byzantijnse keizer Alexius Comnenus, aan wie hij militaire hulp verleende in diens strijd tegen de Seltsjoeken.[1] In een gevecht reden Robert en drie van zijn metgezellen voor de hoofdmacht van het leger uit in een charge tegen troepen onder commando van Kerbogha, wiens troepen in dit gevecht door de christenen volledig uit elkaar werden geslagen.
Robrecht de Fries staat bekend om zijn binnenlandse hervormingen die hem in staat stelden met de steun van de steden het grafelijk gezag te verstevigen, ten nadele van de voorrechten van de adel en de geestelijkheid. Dit ging niet vanzelf. Arnoldus, bisschop van Soissons en latere stichter van de abdij in Oudenburg, ging in 1083 op reis door het graafschap om de vrede te herstellen tussen de graaf en de adel. Arnoldus zou sterven op 15 augustus 1087 te Oudenburg gedurende een tweede vredestocht. Robrecht de Fries voerde het ambt in van grafelijke kanselier en bevorderde de ontluikende handel.
Hij maakte van Brugge een Europees handelscentrum. Door de begrippen godsvrede en -bestand na te leven, bevorderde hij ook de vrede met naburige graafschappen. Brugge werd ook een politiek centrum en hierdoor verplaatste zich het overwicht van het meer Gallicaanse Zuiden naar het meer Dietse Noorden. Hij verbleef vaak in Brugge en bouwde ook een kasteel in Wijnendale waar hij vaak verbleef. Daarnaast verbleef hij soms ook in het kasteel van Veurne.
Robrecht en Geertruida van Saksen kreeg mogelijk zes kinderen:
– Adela van Vlaanderen, gehuwd met Knoet IV van Denemarken, en de ouders van Karel van Vlaanderen de Goede, graaf 1119-1128.
– Robrecht II van Vlaanderen, graaf vanaf 1093 tot 1111 en vader van Boudewijn VII van Vlaanderen, graaf 1111-1119.
– Filips van Lo, vader van de bastaard Willem van Ieper.
– mogelijk Ogiva, abdis van Mesen.
– mogelijk Boudewijn
– Gertrudis (VOLGT 11), in haar tweede huwelijk getrouwd met Diederik van Opper-Lotharingen, en de ouders van Diederik van de Elzas, graaf van Vlaanderen vanaf 1128 tot 1168.
– Rosamunde (geboren 1067), gehuwd met Berwout II van Egmont (geboren 1095 – overleden 1160)(Zie heren van Egmont nr. 8)

Robrecht liet in Kassel in 1072 de Sint-Pieterskerk bouwen op de Terrasse du Château (het platform boven op de Kasselberg) om zijn overwinning op de Franse koning te vieren die hij het jaar voordien op de naamdag van Sint-Pieter had behaald. Robrecht werd in 1093 in een crypte onder de kerk begraven. In 1787 begon men met de afbraak van de kerk. Tijdens de Franse Revolutie werden zijn asresten opgegraven en in een goot gegooid.

Robrecht werd opgevolgd door zijn zoon, Robrecht II van Jeruzalem, aan wie hij reeds vóór zijn vertrek op pelgrimstocht gedeeltelijk het bestuur van zijn graafschap overdroeg (sinds 1080).

 

Gertrudis van Vlaanderen

11. Gertrudis van Vlaanderen (ca. 1080-1117) was een dochter vanRobrecht de Fries, graaf van Vlaanderen, en van Geertruida van Saksen.
Zij werd de echtgenote van Hendrik III van Leuven. In een eigentijdse genealogie worden Hendrik III vier (naamloze) dochters toegeschreven. Twee van hen werden historiografisch geïdentificeerd met:

– Adelheid, gehuwd met haar stiefbroer hertog Simon I van Lotharingen,

– Gertrudis, mogelijk gehuwd met Lambert, graaf van Montaigu en Clermont.

Weduwe geworden, hertrouwde Gertrudis in 1096 met hertog Diederik II van Lotharingen († 1115) en werd zij de moeder van de volgende kinderen:

  • Diederik van de Elzas, graaf van Vlaanderen vanaf 1128 (VOLGT 12)
  • mogelijk Gerard
  • Hendrik (ovl. 6 juni 1165), 1126 bisschop van Toul, deelnemer aan de tweede kruistocht met koning Koenraad III van Hohenstaufen, begraven in de kathedraal van Toul
  • Boudewijn
  • Ermengarde, getrouwd met Bernard van Briançon
  • mogelijk Gisela, eerst getrouwd met de graaf van Tecklenburg, daarna met Frederik van de Saargau.

 

Diederik van de Elzas


12. 
Diederik (of Dirk) van de Elzas (ca. 1100 – Grevelingen, 4 januari 1168) was graaf van Vlaanderen van 1128 tot aan zijn dood. Hij was een zoon van hertog Diederik II van Lotharingen enGertrudis van Vlaanderen, dochter van graaf Robrecht I van Vlaanderen.
Als kleinzoon van graaf Robrecht I de Fries kon hij na de moord op Karel de Goede in 1127 via zijn moeder Gertrudis rechten doen gelden op de troon van Vlaanderen. Koning Lodewijk VI had echter Willem Clito, eveneens in de moederlijke lijn afstammend van de Vlaamse graven, als graaf benoemd.
Dit was tegen de zin van de Vlaamse steden en van de pro-keizer gezinde adelsfractie in Vlaanderen. Gent, Brugge, Rijsel en Sint-Omaars, en een aantal edelen vroegen Diederik, toen heer vanBitche, om graaf van Vlaanderen te worden. Er ontstond een strijd tussen Willem en Diederik. Lodewijk liet Diederik excommuniceren en belegerde hem in Rijsel. De Franse koning moest zich echter terugtrekken toen bleek dat Diederik de steun van Hendrik I van Engeland had. In 1128 leed Diederik nederlagen bij Tielt en Oostkamp en moest hij vluchten, eerst naar Brugge en daarna naarAalst. Willem belegerde de stad maar werd op 27 juli dood in zijn tent aangetroffen. Dit werd door beide partijen als een teken gezien dat Diederik de rechtmatige graaf was, en er werd vrede gesloten.
In 1132 huldigde Diederik Lodewijk als zijn koning, in ruil voor zijn steun tegen de aanspraken vanBoudewijn IV van Henegouwen. In de strijd tussen Frankrijk en Engeland probeerde hij een neutrale positie te bewaren, hetgeen de Vlaamse handel ten goede kwam. Onder zijn bewind konden de steden zich ontwikkelen en werden de instellingen organisatorisch hervormd.

In 1139 bezocht Diederik Jeruzalem en trouwde daar met Sybille van Anjou, weduwe van Willem Clito en dochter van Fulco, koning van Jeruzalem. Hij leidde een succesvolle expeditie naar Panias en nam deel aan de invasie van Gilead (het gebied ten oosten van de Jordaan). In datzelfde jaar keerde hij terug naar huis om Godfried II van Leuven bij te staan in de Grimbergse Oorlogen.

Diederik nam deel aan de Tweede Kruistocht. Hij gaf leiding aan de oversteek van de Meander en vocht mee in een veldslag bij Konya. Diederik nam deel aan het beraad waarin werd besloten om Damascus aan te vallen, tegen de zin van de lokale kruisvaarders die aanvoerden dat ze altijd in vrede met Damascus hadden geleefd. Diederik eiste de stad op als hoofdstad voor zijn eigen kruisvaardersstaat en werd daarin gesteund door zijn zwager Boudewijn III van Jeruzalem, Lodewijk VII van Frankrijk en Koenraad III van Hohenstaufen – zeer tegen de zin van de leiders van de kruisvaardersstaten. Door onderlinge verdeeldheid van de kruivaarders liep het beleg na vier dagen al uit op een mislukking en trokken de kruisvaarders zich terug op Jeruzalem. In 1150 keerde hij terug naar Vlaanderen. Boudewijn van Henegouwen probeerde namelijk om Vlaanderen te veroveren maar Sybille (die als regentes was achtergebleven) wist hem te weerstaan en liet ook plundertochten in Henegouwen uitvoeren. Het volgende jaar sloot Diederik vrede met Boudewijn, met de afspraak dat hun kinderen, Margaretha en Boudewijn V van Henegouwen zouden trouwen.

In 1156 trok Diederik voor de derde maal naar het Heilige Land. Ditmaal nam hij Sybille mee, en liet zijn zoon Filips van de Elzas achter als regent. Diederik nam deel aan het beleg van Shaizar, dat mislukte toen hij ruzie kreeg met Reinoud van Châtillon over de vraag wie de vesting zou bezitten als die was veroverd. In 1159 keerde Diederik terug naar Vlaanderen maar Sybille bleef achter en trad in een klooster. Diederik liet Filips een belangrijk aandeel houden in het bestuur. In 1164 trok hij een vierde maal naar het Heilige Land en bezocht samen met Amalrik I van Jeruzalem de stedenAntiochië en Tripoli. Na zijn thuiskomst in 1166 zegelde hij met een dadelpalm.

Diederik zou het relikwie van het Heilig Bloed hebben meegenomen van zijn reizen. Hij werd begraven in de abdij van Waten.

Sommige bronnen vermelden dat Diederik in zijn eerste huwelijk zou zijn getrouwd met de weduwe van Karel de Goede, Margaretha van Clermont. Dit is echter vrijwel zeker niet het geval. Van zijn eerste vrouw is bekend dat ze Swanhilde heette, dat ze op 4 september 1132 is overleden, en dat Diederik en zij in een te nauwe bloedverwantschap stonden. Diederik en Swanhilde kregen een dochter: Lauretta.

Diederik en Sybille hadden de volgende kinderen:

Diederik had daarnaast drie buitenechtelijke kinderen:

  • Gerard (ovl. 1206), provoost van Brugge, kanselier van Vlaanderen, lid van de raad van regenten in 1202.
  • Willem Bron (ovl. voor 1167), getrouwd met Christiana, ze hadden een zoon die ook Willem Bron heette.
  • Conon

 

Margaretha van de Elzas

13. Margaretha van de Elzas (1145 – Brugge, 15 november 1194) wasgravin van Vlaanderen van 1191 tot 1194.
Zij was de dochter van de Vlaamse graaf Diederik van de Elzas en zuster van zijn opvolger Filips van de Elzas. In 1160 was zij in het huwelijk getreden met Roland II van Vermandois maar omdat bleek dat hij leprahad is het huwelijk niet geconsumeerd en is het paar gescheiden. In 1169 trouwde ze met Boudewijn V, erfgenaam van Henegouwen enNamen.
Na de dood van haar kinderloze broer Filips werd Margaretha in 1191 erfgename van Vlaanderen, zodat zij en Boudewijn (als Boudewijn VIII van Vlaanderen) samen gravin en graaf van Vlaanderen werden, echter voor korte tijd, omdat zij reeds in 1194 overleed, waarna haar echtgenoot afstand deed van Vlaanderen ten voordele van hun zoon Boudewijn (IX). Ze is begraven in de Sint-Donaaskathedraal te Brugge.

Margaretha en Boudewijn kregen de volgende kinderen:

Terug naar:

Van Karel de Grote tot Ooms

 

handtekening 2015

6 oktober 2015