Heren van Mirlaer

Van Mierlaer

Van Mierlaer is een uitgestorven adellijk geslacht in het huidige Meerlo in Noord-Limburg. De naam kent onder meer de volgende andere schrijfwijzen: Van Mirlaer, Mirlair, Myrlaer, Myerlaer, Mijrlaer, Myrlar, Mierlaar, Mierlar. Bij zorgvuldige bestudering van de vele aktes kunnen we vaststellen dat de Heren van Mierlaer hun naam zelf meestal schreven als “van Mierlaer”. In aktes die elders zijn opgesteld vinden we de diverse andere, vaak fonetische schrijfwijzen. Volgens sommige naamkundigen zou de Groote Molenbeek (een nog jonge naam) die door Sevenum, Horst en Meerlo stroomt vroeger “de Mier” geheten hebben. De naam Mier, die duidt op een moerassig gebied, vinden we nu nog terug in de Mierbeek bij Grubbenvorst. De uitgang -laer gaat terug op het oud-Germaans en duidt op een open, bewoonde plek. Wij volgen verder de schrijfwijze van Mierlaer.

 Mirlaer

 

 Wapen van Mierlaer: Zes dwarsbalken afwisselend van goud en sabel (zwart).
Tegenwoordig vinden we elementen van dit wapen nog in diverse (stads)wapens terug,
o.a. in Horst, Korschenbroich en Meiderich (Duisburg) en
ook nog in familiewapens zoals bij de familie von dem Knesebeck-Milendonck.

De Vrije Heerlijkheden

In het duister van de vroege Middeleeuwen vinden in het huidige Noord-Limburg langs de Maas enkele vrije heerlijkheden hun ontstaan, zoals Geijsteren, Spraeland (Oostrum), Oirlo, Meerlo, Blitterswijck, Ooijen, Broekhuizen, Horst en Grubbenvorst. De heersers over deze vrije heerlijkheden waren meestal nakomelingen van de zelfstandig geworden leenmannen uit de na-Karolingische tijd. In tegenstelling tot veel andere gebieden (Holland, Vlaanderen, Brabant) die al snel een eenheid waren, viel de vroegere Maasgouw (globaal de huidige provincie Limburg) in de na-Karolingische tijd uiteen in diverse graafschappen en kleine vrije heerlijkheden, zonder centraal gezag. Daarnaast hadden diverse kerken en kloosters er bezittingen die ze lieten beheren door voogden.

In 1021 werd Gerardus Flamens door de Duitse keizer met Wassenberg beleend. Rond 1095 verplaatste een nakomeling van Gerardus Flamens, graaf Gerard I, zijn zetel van Wassenberg naar Gelre waar hij enkele voogdijen bezat. Ongeveer gelijktijdig met het verplaatsen van de zetel van de graven van Gelre van Wassenberg naar Gelre beleende de Duitse keizer in 1096 Hendrik van Malsen, die afkomstig was uit de Betuwe, met het land van Kuik. Zowel de heren van Kuik als de graven van Gelre begonnen in de 12e en 13e eeuw hun invloed over het gebied van de vrije heerlijkheden uit te breiden. Lange tijd konden deze vrije heerlijkheden zich handhaven, maar tussen 1250 en 1400 droegen zij hun bezittingen toch in leen op aan de machtigere heren van Kuik of de graven van Gelre, maar ook aan de heren van Heinsberg, Gulik en zelfs aan de graven van Holland. Uiteindelijk kwam het hele gebied van de vrije heerlijkheden onder de invloedssfeer van het hertogdom Gelre. Het deel van het hertogdom Gelre waarin de vrije heerlijkheden lagen, werd het Overkwartier van Gelre genoemd.

Onder de heerschappij van de Hertogen van Gelre en ook onder hun rechtsopvolgers namen de vrije heerlijkheden echter nog eeuwen lang een bijzondere plaats in met een grote mate van zelfstandigheid zoals blijkt uit diverse documenten. In 1713 komt Meerlo formeel onder Pruisisch bestuur maar de schepenen weigeren trouw te zweren aan de koning van Pruisen omdat zij trouw gezworen hebben aan hun eigen heer (Frans Karel van Winckelhuizen) en in 1739 schreef de toenmalige heer van Well aan het Hof van Gelder: “….de vrije heerlijckheit Well altijdt eene oude vrijheerlijcheit is geweest die haer eyghen heeren buiten twijffel all hefft gehadt voor en alleer villicht voogden of Graeven van Gelderland sijn gewest”. (ook op de oostoever van de Maas lagen enkele vrije heelijkheden zoals Well en Arcen). Aan het bestaan van de heerlijkheden kwam pas een einde onder de Franse bezetting. Op 17 februari 1800 werden de heerlijkheden Meerlo-Tienray, Swolgen en Blitterswijck samengevoegd tot een gemeente.

Graafschap, Ambt en Land van Kessel

Deze begrippen worden nogal eens door elkaar gehaald.
Ten zuiden van de hiervoor genoemde vrije heerlijkheden lag ook nog het Graafschap Kessel. Hoewel het huidige Noord Limburg in latere eeuwen het Land van Kessel werd genoemd hebben de graven van Kessel nooit enige invloed gehad op het gebied van de vrije heerlijkheden. Hun bezitingen lagen hoofdzakelijk in het gebied tussen Maas en Rijn terwijl zij zelf ook meestal in hun Keulse bezittingen verbleven. Op de westoever van de Maas bezaten zij behalve Kessel alleen Maasbree en Helden en mogelijk ook Sevenum. In 1279 verkocht de graaf van Kessel zijn bezittingen op de Westoever van de Maas aan de graaf van Gelre.

Zoals we hiervoor al zagen lagen er op de westoever van de Maas een aantal vrije heerlijkheden (b.v Meerlo, Ooijen, Broekhuizen en Grubbenvorst) die onder het gezag stonden van plaatselijke heren. Daarnaast waren er echter ook een aantal dorpen waar de graaf, later hertog van Gelre, zijn gezag wist te vestigen. Tot deze dorpen behoorden o.a. Venray, Wanssum, Swolgen, Lottum en Sevenum. Deze dorpen werden door de graaf bestuurlijk verenigd in het Ambt van Kessel. De vrije heerlijkheden maakten dus geen deel uit van het ambt van Kessel en de ambtman had daar ook geen zeggenschap. Het ambt van Kessel was dan ook geen aaneengesloten gebied, maar een lappendeken van onderling niet verbonden dorpen.
Ingewikkeld was de situatie in Horst. Na de dood van de toenmalige heer van Horst Jan van Mierlaer in 1371, werden huis en heerlijkheid van Horst verdeeld onder zijn erfgenamen. Tot 1514 zouden de heren van Mierlaer en hun rechtsopvolgers in het bezit blijven van een helft van Horst. De andere helft van huis en heerlijkheid kwam in 1457 aan de hertog van Gelre en behoorde daarmee tot het het ambt van Kessel.
In 1673 verkocht de toenmalige heerser, de koning van Spanje, de verschillende dorpen uit het ambt van Kessel aan lokale heren. Het ambt van Kessel verloor daarmee zijn bestaansgrond. Na de komst van het Pruisisch bewind in 1713 werd het definitief opgeheven.

Met het Land van Kessel wordt het totale gebied van de vrije heerlijkheden en het ambt van Kessel aangeduid. Dit is dus slechts een geografische aanduiding zonder juridische of bestuurlijke status.

Het kasteel

Het kasteel van de Heren van Mierlaer lag aan de Groote Molenbeek. De Molenbeek was belangrijk voor de wateraanvoer en voor de visvangst (zalm en snoek). Het is dan ook niet verwonderlijk dat de heren van Mierlaer al vroeg bezittingen hadden stroomopwaarts van de Molenbeek zoals “het goet te Tienrade” en de Heerlijke Rechten van Horst. Ook stroomafwaarts in Wanssum hadden zij bezittingen (Het goed “ten Berge”). Niet alleen vanwege de ligging aan de Molenbeek, op enkele kilometers van de monding in de Maas was de ligging van het kasteel strategisch. Op korte afstand van het kasteel passeert namenlijk ook de oude Romeinse Heerbaan van Maastricht naar Nijmegen het kasteel. Reizende edellieden vonden in het kasteel een plaats om te overnachten. Dit verklaart ook mede de vele contacten die de van Mierlaers van ouds hadden.
In de vroege ochtend van 12 november 1581 overvielen troepen van de Prins van Oranje onder leiding van de overste von Hohensax het dorp Meerlo. Het grootste deel van het dorp werd platgebrand en 30 inwoners werden gedood. Bij deze gelegenheid werd ook het eeuwenoude kasteel van de Heren van Mierlaer verwoest. In 1619 werd het huidige “Kasteelke” aan het Moleneind gebouwd.

Genealogie

De oudste vermelding vinden we in een akte uit 1134 waarin Hermanno de Mirlare genoemd wordt onder de getuigen “leeken en geestelijken van grooten invloed” van de Utrechtse bisschop Andries van Cuijk bij de schenking van de kerk van Lochem aan de kanunniken van Zutphen door gravin Ermengardis, de weduwe van graaf Gerard (van Gelre).

 

1. Jacob I van Mierlaer, vermeld 1213-1240. Hij was getrouwd met Justine van Straelen, een dochter van Arnold van Straelen (Zie Heren van Straelen nr. 4) en Mechtildis van Gesserne (Wachtendonk).
Jacob onderhield nauwe contacten met zowel de Heren van Meerhem (bij Roermond) als met de Heren van Kuijk, maar ook met de Graven van Gelre en Holland. In 1213 is hij getuige voor Rutger van Meerhem. In 1240 zegelt hij een akte van Hendrik III van Kuijk. Via zijn vrouw kwam de familie van Mierlaer rond 1260 in bezit van 1/3 deel Well en 1/3 deel Afferden (met onder meer het goed Bleijenbeek).
Zoon:

– Jacob II van Mierlaer (volgt 2).

2. Jacob II van Mierlaer vermeld 1240-1268. Hij was getrouwd met  Alveradis van Cuijk, een dochter van Hendrik III van Cuijk en N.N. van Putten. Door dit huwelijk was Jan van Kuijk (1254-1308) zijn zwager. Jacob bezat goederen te Zoelmond (Betuwe) en Delft (’t Woud). Voor deze laatste goederen was hij ambtman van de graaf van Holland. Via zijn vrouw verkreeg hij ook goederen onder Katendrecht (Rotterdam) uit het bezit van de Heer van Putten. Jacob sneuvelde bij het beleg van Keulen op 15 oktober 1268.

Kinderen van Jacob II:

Jacob III van Mierlaer, vermeld 1275-1310. Jacob vocht mee in de slag bij Woeringen (1288) aan de zijde van Jan van Kuijk en de Hertog van Brabant tegen onder meer de Graaf van Gelre. Jacob erfde van zijn vader de “Hollandse goederen” in Delft en Katendrecht. In 1303 scheldt hij de graaf van Holland alle schulden kwijt die deze jegens hem heeft en verbindt hij zich met zijn nakomelingen aan de Graaf van Holland. Een jaar later is de graaf echter al overleden. Het laatste optreden van Jacob is in 1310 als Jacobus Dominus de Mirlaer een akte zegelt van Johannes Dominus de Kuyck (Jan II van Kuijk).

– Elisabeth van Mierlaer (Volgt 3).

– Agnes van Mirlaer, zij was gehuwd met Herbaren van Heukelom.

– Peter van Mierlaer, vermeld 1319-1330. Peter was getrouwd met Beatrix van Oyen, dochter van Godfried van Oy(en). In 1319 schenkt Otto van Kuyk diverse goederen in (Neer)loon aan Peter van Mierlaer en zijn vrouw en kinderen.

 

3. Elisabeth van Mierlaer.
Zij was getrouwd met Jan van Heusden (van Drongelen), een jongere zoon van Jan IV van Heusden (Zie heren van Heusden nr. 16a) en Aleid van Wittgenstein (van Arberg).
Van hen zijn de volgende kinderen bekend:

– Jan van Drongelen

– Robert van Drongelen.

–  Willem van Drongelen (Volgt Heren van Drongelen nr.4)

Vermeldingen: Genwiki – Van Mirlaer

 

 

 

handtekening 2015

24 november 2015