In de late dertiende eeuw, toen het graafschap Holland onder het bewind stond van graaf Floris V, ontstond een bijzondere ridderorde: de Orde van Sint Jacob.
Volgens verschillende kronieken werd deze orde gesticht rond 1279 of 1290, met als doel een broederschap te vormen van de meest vooraanstaande edelen van het hof. Het aantal leden was aanvankelijk beperkt tot dertien, wat de orde een exclusief en prestigieus karakter gaf.
Het bestaan van de orde bleef eeuwenlang in de herinnering voortleven. Zo beschreef Jan Janssen Reigersberg in zijn Croniek van Zeeland (1551) enkele edelen – zoals Jan van Renesse, Dadijn van Cruningen en de heer van Borssele – als dragers van het teken van de orde. Dat teken werd door hem nauwkeurig omschreven: een gouden halsband met Sint-Jacobsschelpen, waaraan een beeld van de heilige zelf hing. Het symbool verwees naar de pelgrimstocht naar Santiago de Compostela en verbond de ridders met een ideaal van geloof, moed en ridderlijke trouw.

Floris V reikt een gouden halsband met Sint-Jacobsschelpen uit aan een edele. Afbeelding gegenereerd door ChatGPT.
Ook latere geschiedschrijvers schonken aandacht aan de orde. Christophorus Butkens vermeldde haar in zijn Annales généalogiques de la maison de Lynden (1626), waarin hij sprak van “Den Nederlandtsen d’Order van St. Jacob in Hollandt”. Adriaan Beeloo beschreef in 1845 hoe Floris V in Den Haag een groot hof hield, waarbij hij de orde officieel instelde. Daar werden twaalf vooraanstaande heren tot lid benoemd: Diederik graaf van Kleef, Lancelot, heer van Hameltong de ambassadeur van de Koning van Schotland, Godfried van Bocholt de ambassadeur van Westfalen, Hendrik graaf van Hennenberg, de heren Dirk II van Brederode, Jan II van Arkel, Jan VII van Heusden, Gijsbrecht IV van Amstel, Otto I van Asperen, Dirk II van Lynden, Jacob van Wassenaar en Hugo van Vianen.
Zij legden hun eed af in handen van de bisschop van Utrecht en ontvingen vervolgens hun vergulde halsband met vijf schelpen en het beeld van Sint Jacob. Hun wapens werden plechtig opgehangen in de zaal van het hof, als tastbaar bewijs van hun toetreding.

De eerste twaalf ridders van de Orde van sint Jacob
Later werden nog vele namen verbonden aan de orde: Andere ridders waren o.a. Willem II en Gerard van Egmont, Gijsbrecht van IJsselstein, Jan van den Doortoghe, Wolfert van Borselen, Albrecht I van Voorne, Boudewijn van Naaldwijk, Arnold van der Sluis, Nicolaas van Putten en Jacob van den Woude, om er slechts enkele te noemen.
Zelfs in het politieke en sociale leven van Holland speelde de orde een rol.
Vanwege zijn financiële diensten aan Graaf Floris V, werd de Utrechtse Patriciër Lambert de Vries door hem in 1292 geridderd. Daarmee werd Lambert één der eerste burgers in de Noordelijke Lage Landen uit die tijd ridder.
Op kerstdag 1295 bijvoorbeeld ontving Floris V in de Ridderzaal niet alleen edelen, maar ook de rijkste en meest vooraanstaande boeren van zijn land, die hij daar tot ridder sloeg – een gebaar dat zijn bijnaam der Keerlen God (“God der boeren”) kracht bijzette.
De herinnering aan de orde bleef door de eeuwen heen voortleven.
In de twintigste eeuw besteedde Jan H. Verhoog er nog uitvoerig aandacht aan in zijn werk Onvoltooide Roem (1997).
En opmerkelijk genoeg bestaat de orde tot op de dag van vandaag nog steeds.
De Souvereine Orde van Sint Jacob in Holland is daarmee de oudste ridderorde van Nederland, onder bescherming van haar huidige gouverneur, Zijne Doorluchtige Hoogheid G.V.K.J. Prinz zu Bentheim und Steinfurt.
Zo leeft een broederschap die meer dan zeven eeuwen geleden in Den Haag werd geboren, nog altijd voort als symbool van ridderlijkheid, traditie en eer.